gen) gestoord worden. Het apparaat voldoet aan klasse
A; Storingen in de woning kunnen niet worden uitgeslo-
ten.
4.4 Algemene veiligheidsmaatregelen
a) Controleer het apparaat alvorens het te gebrui-
ken. Laat het apparaat ingeval van beschadiging
repareren in een Hilti-servicestation.
b) Na een val of andere mechanische invloeden dient
u de precisie van het apparaat te controleren.
c) Ook al is het apparaat gemaakt voor zwaar ge-
bruik op bouwplaatsen, toch dient het, evenals
andere meetapparaten, zorgvuldig te worden be-
handeld.
d) Hoewel het apparaat beschermd is tegen het bin-
nendringen van vocht, dient u het droog te maken
alvorens het in de transportcontainer te plaatsen.
5 Inbedrijfneming
5.1 Batterijen aanbrengen 2
ATTENTIE
Gebruik geen beschadigde batterijen.
ATTENTIE
Vervang altijd alle batterijen tegelijk.
GEVAAR
Combineer geen nieuwe met oude batterijen. Gebruik
geen batterijen van verschillende producenten of met
verschillende typeaanduidingen.
1.
Open het batterijvak.
2.
Neem de batterijen uit de verpakking en plaats deze
direct in het apparaat.
AANWIJZING Let op de juiste polariteit (zie de mar-
kering in het batterijvak).
3.
Zorg ervoor dat het batterijvak goed vergrendeld is.
e) Alle symbolen moeten zichtbaar zijn wanneer het
apparaat wordt ingeschakeld; dit controleren.
f)
Controleer het apparaat op zijn nauwkeurigheid
alvorens ermee te meten.
4.5 Elektrische veiligheid
a) De batterijen mogen niet in kinderhanden komen.
b) Oververhit de batterijen niet en stel ze niet bloot
aan vuur. De batterijen kunnen exploderen of er
kunnen toxische stoffen vrijkomen.
c) Laad de batterijen niet op.
d) Soldeer de batterijen niet in het apparaat.
e) Ontlaad de batterijen niet door kortsluiting. Ze
kunnen hierdoor oververhit raken en brandblaren ver-
oorzaken.
f)
Open de batterijen niet en stel ze niet bloot aan
overmatige mechanische belasting.
4.6 Transport
Het apparaat altijd zonder batterijen transporteren.
5.2 Controle van het apparaat
1.
Controleer of het sensorvlak niet vochtig is. Anders
droogt u het sensorvlak met een droogdoek af.
2.
Om nauwkeurige meetresultaten te verkrijgen, laat
u het apparaat nadat het aan extreme temperatuur-
schommelingen is blootgesteld, aan de omgevings-
temperatuur aanpassen voordat u het inschakelt.
5.3 Apparaat in-/uitschakelen
1.
Schakel het apparaat met de aan/uit-toets in.
2.
In ingeschakelde toestand de aan/uit-toets indruk-
ken: Het apparaat schakelt uit.
AANWIJZING Wanneer het apparaat niet wordt ge-
bruikt of wanneer een storingsmelding wordt weer-
gegeven, schakelt het na vijf minuten automatisch
uit. Bij lege batterijen schakelt het apparaat zichzelf
uit.
5.4 Geluid in-/uitschakelen
1.
Druk 5 seconden op de aan/uit-toets.
Het geluidsmenu verschijnt en wanneer het geacti-
veerd is, drukt u opnieuw de aan/uit-toets in om het
te deactiveren.
2.
De aan/uit-toets gedurende circa 5 seconden in-
drukken om het apparaat uit te schakelen.
3.
Schakel het apparaat in.
De nieuwe instelling verschijnt op het display en het
apparaat is klaar voor gebruik.
nl
59