• Vergewis u ervan dat elk bewegend onderdeel tot stil-
stand is gekomen.
• Wacht tot de motor is afgekoeld.
• Haal het kapje van de bougie af (Afb.23.B).
• Verwijder de sleutel (Afb. 23.D) of de accu (in model-
len met elektrische startknop).
• Lees de desbetreffende instructies.
• Draag geschikte kledij, werkhandschoenen en een
beschermende bril.
7.2
GEWOON ONDERHOUD
• De frequenties en de soorten ingrepen zijn samengevat in
de "Tabel Onderhoud" (hst. 10).
BELANGRIJK Alle werkzaamheden voor onderhoud en
afstelling die niet in deze handleiding beschreven zijn, moe-
ten uitgevoerd worden door uw Wederverkoper of door een
gespecialiseerd Centrum.
7.2.1
Brandstof bijvullen
Plaats de machine horizontaal en stevig op het terrein.
Wanneer u brandstof bijvult, dient de machine uitge-
schakeld te zijn en het bougiekapje weggenomen.
Vul de brandstof bij op de wijze en met alle voorzorgsmaat-
regelen als aangegeven in de gebruikershandleiding van
de motor.
Machines die in verticale stand kunnen worden
gestald (hst. 8.1) hebben een tank waarop van het
brandstofpeil wordt aangegeven. De tank niet vullen
boven de onderzijde van de peilaanwijzer (Afb.24.A).
BELANGRIJK Verwijder alle gemorste benzine, hoe
weinig ook. De garantie dekt geen schade veroorzaakt door
op de kunststofdelen gemorste benzine.
NOTA De brandstof is beperkt houdbaar en mag niet
langer dan 30 dagen in de tank blijven.
7.2.2
Controle / bijvullen motorolie
Controleren en bijvullen van de motorolie op de wijze e me
de voorzorgsmaatregelen als aangegeven in de gebruiks-
handleiding van de motor.
Om goede werking van uw machine te waarborgen, dient u
regelmatig de motorolie te verversen volgens de aanwijzin-
gen in de gebruikshandleiding van de motor.
Vergewis u ervan dat het motoroliepeil is aangevuld voordat
u de machine opnieuw inzet.
7.3
BUITENGEWOON ONDERHOUD
7.3.1
maaimechanisme
Alle werkzaamheden aan de maaimechanismen
(demontage, slijpen, uitbalanceren, reparatie, terugmon-
teren en/of vervangen) dienen in een Gespecialiseerd
Centrum te worden uitgevoerd.
Laat beschadigde, vervormde of versleten maai-
mechanismen steeds tezamen met de bijbehorende
schroeven vervangen, om de balans te behouden.
BELANGRIJK Gebruik steeds originele maaimechanis-
men, met de code als aangegeven in de tabel "Technische
Gegevens".
7.4
REINIGING
Reinig de machine na ieder gebruik volgens de volgende
aanwijzingen.
7.4.1
Reiniging van de machine
• Verzeker u er steeds van dat de luchtgaten vrij zijn van
afval.
• Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen om het
chassis schoon te maken.
• Houd de motor vrij van gewasresten, bladeren of overtol-
lig vet om brandrisico te vermijden.
• Reinig de machine met water na elke maaiing.
7.4.2
Reiniging van de snijgroep
• Verwijder grasresten en opgezamelde aarde binnenin
het chassis.
Modellen zonder reinigings-aansluiting
• Om ook de onderzijde te bereiken dient u de machine
schuin te houden naar de zijde als aangegeven in de mo-
tor-handleidingen volg de betreffende aanwijzingen; zorg
ervoor dat de machine in stabiele positie is voordat u een
werkzaamheid uitvoert.
In geval van zij-afvoer: verwijder de afvoer-geleider
(indien gemonteerd - par. 6.1.2d.).
Ga voor reiniging van de binnenzijde van het maaimecha-
nisme als volgt te werk (Afb.25.A/B/C):
1.
stel u altijd achter de handgreep van de grasmaaier op;
2.
start de motor.
Wanneer u ziet dat de lak aan binnenzijde van het chassis
loslaat, zo snel mogelijk de verflaag bijwerken met een
antiroest-lak.
7.4.3
Reiniging van de opvangzak (Afb.26.A/B)
Reinig de zak en laat deze drogen.
7.5
ACCU
Modellen met een elektrische startknop worden met een
accu geleverd. Voor aanwijzingen over de bedrijfsduur,
opladen, opslag en onderhoud van de accu, zie de
instructies in de gebruikshandleiding van de motor.
8.
STALLING
Wanneer de machine gestald moet worden:
1.
start de motor in de openlucht en laat deze draaien tot
hij afslaat, zodat alle in de carburator achtergebleven
brandstof is verbruikt;
2.
reinig de machine met zorg (par. 7.4);
3.
controleer de goede staat van de machine;
4.
Berg de machine op:
• in een droge omgeving;
• beschermd tegen slechte weersomstandigheden;
• buiten bereik van kinderen;
• na zich ervan verzekerd te hebben de sleutels of
werktuigen die voor het onderhoud gebruikt werden,
verwijderd te hebben.
8.1
VERTICALE STALLING
Sommige modellen (zie de tabel Technische Gegevens)
kunnen in verticale stand worden opgeslagen (Afb.27).
Sla de machine niet in verticale stand op wanneer de
tank tot over de onderzijde van de brandstofpeil-aanwijzer
gevuld is (Afb.24.A).
Ga als volgt te werk:
NL - 6