Medi-Therm
TM
OPMERKING: Wanneer in de DEKENREGELING-
modus de machine een sondetemperatuur
beneden de 29°C of boven de 40°C meet zal het
alarm PATIËNT vERIFIËREN oplichten en zal een
geluidssignaal worden gegeven. De therapie zal
verdergaan. Indien dit gebeurt:
• Verifieer de temperatuur van de patiënt.
• Kijk eveneens na of de sonde is losgekomen,
een verkeerde sonde is gebruikt of dat de
sonde defect is. Zie Problemen oplossen
(p. 12–13).
6.2 PATIËNTREGELING
Wanneer de PATIËNTREGELING-modus wordt
gebruikt regelt de Medi-Therm II automatisch de
lichaamstemperatuur van de patiënt op het gekozen
INSTELPUNT. De machine vergelijkt constant de
temperatuur van de patiënt met het INSTELPUNT, en stelt
automatisch de dekentemperatuur in zodat de gewenste
lichaamstemperatuur wordt bereikt.
Om de PATIËNTREGELING-modus te gebruiken:
1.
Voer alle opstartprocedures uit (p. 6–7).
2.
Plaats het sensor-uiteinde van de sonde in de patiënt
en maak deze met tape vast zodat zij niet per
ongeluk los kan komen.
3.
Sluit de aansluiting van de sonde aan op de
PATIENSONDE-ingang. Zorg ervoor dat de aansluiting
stevig vast zit.
Gebruik alleen Gaymar-sondes of een
equivalente sonde van de YSI 400 serie. Indien
u twijfelt of de juiste sonde wordt gebruikt en deze
goed werkt kunt u een SONDETEST uitvoeren (p. 13).
4.
Druk de PATIËNTREGELING-knop in. Het bovenste
venster van de knop zal oplichten.
OPMERKING: Gezien de sonde bij het begin
de kamertemperatuur meet plaatst u de sonde
in de patiënt en wacht u vijf minuten vóór u de
PATIËNTREGELING-knop indrukt, om te vermijden dat
het alarm PATIËNT vERIFIËREN per ongeluk wordt
ingeschakeld.
Het DEKEN-display zal de temperatuur van het
deken weergeven. Het PATIËNT-display zal de
lichaamstemperatuur van de patiënt weergeven.
De INSTELPUNT-temperatuur zal de standaard
temperatuur (37°C) aangeven bij het opstarten,
tot het INSTELPUNT-temperatuur wordt gekozen
in stap 5 hieronder.
II
PATIËNTREGELING
5.
Regel het INSTELPUNT-display op
de voorgeschreven instelling van de
dekentemperatuur (30°C tot 39°C). Zie pagina 5,
INSTELPUNT WIJZIGEN.
Het STATUS-display zal opwarmen of
afkoelen aangeven terwijl de machine het
dekenwater opwarmt of afkoelt. Wanneer de
dekentemperatuur stabiliseert (binnen 0,5°C
van INSTELPUNT-temperatuur) zal de OP TEMP-
indicator oplichten.
WAARSCHUWING
Wanneer in de PATIËNTREGELING-modus de
machine een sondetemperatuur beneden de
29°C of boven de 45°C meet zal de therapie
worden stopgezet. Het alarm PATIËNT
vERIFIËREN zal oplichten een geluidssignaal
zal weerklinken. Indien dit gebeurt:
• Verifieer de temperatuur van de
patiënt.
• Kijk eveneens na of de sonde is
losgekomen, een verkeerde sonde is
gebruikt of dat de sonde defect is
(zie Problemen oplossen, p. 12–13).
• Schakel over op de DEKENREGELING-
modus indien een verderzetting van
de therapie gewenst is.
OPMERKING: Voor temperaturen op
de sonde tussen 40°C en 45°C zal de
therapie worden verdergezet hoewel het
alarm PATIËNT vERIFIËREN oplicht en het
geluidssignaal weerklinkt.
OPMERKING: Wanneer de temperatuur van de PATIËNT
niet binnen de 0,5°C van de INSTELPUNT-temperatuur
komt na 4 uur zal het PATIËNT-display knipperen en zal
er een geluidssignaal klinken. Tevens, indien de PATIËNT-
temperatuur het instelpunt bereikt en nadien langer
dan 10 minuten er meer dan 0,5°C van afwijkt, zal het
PATIËNT-display knipperen en zal er een geluidssignaal
klinken. Indien dit gebeurt:
• Door op de ALARMSTILTE-knop te drukken zal
het alarm onderdrukt worden voor 10 minuten.
• Verifieer de toestand van de patiënt en raadpleeg
een arts.
9