goedgekeurd zijn door de fabrikant, om een optimale veiligheid te kunnen garanderen voor de machines en voor de installaties waarin
deze gemonteerd kunnen worden.
14. HET OPSPOREN EN VERHELPEN VAN STORINGEN
STORINGEN
1. De motor start niet en
maakt lawaai.
2. De elektropomp geeft geen
vloeistof af.
3. De elektropomp stopt niet.
4. Onvoldoende opbrengst.
5. De thermische
stroombeveiliging stopt de
elektropomp.
NEDERLANDS
CONTROLES (mogelijke oorzaken)
A. Controleer of de motor onder spanning staat en
of de spanning overeenkomt met de waarde die
vermeld is op het kenplaatje.
B. Controleer de zekeringen.
C. De vlotterschakelaar verhindert de start.
D. De as draait niet.
A. Het aanzuigfilter of de leidingen zijn verstopt.
B. De waaiers zijn versleten of verstopt.
C. De afsluiter, indien geïnstalleerd, op de
toevoerleiding is geblokkeerd in gesloten stand.
D. Het vloeistofniveau is te laag. Bij de start moet
het waterniveau hoger zijn dan het niveau van het
filter.
E. De gevraagde opvoerhoogte gaat de
eigenschappen van de elektropomp te boven.
F. Bij de uitvoeringen PULSAR DRY is de pomp niet
gevuld.
A. De vlotter onderbreekt de werking van de
elektropomp niet.
A. Controleer of het zuigfilter niet gedeeltelijk
verstopt is (voor PULSAR pompen).
B. Controleer of de waaiers of de toevoerleiding niet
gedeeltelijk verstopt zijn of aanzettingen vertonen.
C. Controleer of de waaiers niet versleten zijn.
D. Controleer of de afsluiter (indien aanwezig) niet
gedeeltelijk verstopt is.
E. Controleer voor driefase uitvoeringen de
draairichting (zie hoofdstuk Elektrische aansluiting -
Paragraaf 8.4. ).
A. Controleer of de te pompen vloeistof niet te dik is,
want dit kan leiden tot oververhitting van de motor.
B. Controleer of de watertemperatuur niet te hoog is
(zie temperatuurbereik vloeistof).
C. De elektropomp is gedeeltelijk geblokkeerd door
onzuiverheden.
D. De elektropomp is mechanisch geblokkeerd.
B. Vervangen indien ze zijn doorgebrand.
C. Controleer of de vlotter vrij beweegt en goed
werkt.
D. Draai de as zoals aangegeven in het
hoofdstuk Richtlijnen (Paragraaf 6.3./6.4.).
A. Verhelp de verstopping zoals aangegeven in
het hoofdstuk Richtlijnen (Paragraaf 6.5.).
B. Vervang de waaiers of verhelp de
verstopping.
C. Controleer of de afsluiter goed werkt en
vervang hem eventueel.
D. Regel de lengte van de kabel van de
vlotterschakelaar (zie hoofdstuk Start –
Paragraaf 9.3.).
F.
Vul de pomp. (Zie afb.2, bladz 2).
A. Controleer of de vlotter vrij beweegt en
goed werkt.
A. Verhelp eventuele verstoppingen zoals
aangegeven in het hoofdstuk Richtlijnen
(Paragraaf 6.5.).
B. Verhelp eventuele verstoppingen.
C. Vervang de waaiers.
D. Maak de afsluiter zorgvuldig schoon.
E. Wissel twee draden van de voeding om.
C. Maak de elektropomp zorgvuldig schoon.
D. Controleer of er wrijving is tussen bewegende
en vaste delen; controleer de lagers op slijtage
(neem contact op met de leverancier).
27
OPLOSSINGEN