7. De koel- en afvoerleidingen aansluiten
7.1. Koelleidingwerk
Deze werkzaamheden aan de pijpleidingen dienen te worden uitgevoerd volgens
de installatiehandleiding van zowel het buitenapparaat als de BC-bedieningseenheid
(de R2-lijn van apparaten die zowel koelen als verwarmen).
•
De R2-lijn is ontworpen voor gebruik in een systeem waarbij de koelstofpijp
van een buitenapparaat uitkomt bij de BC-bedieningseenheid en de pijp zich
vertakt bij de BC-bedieningseenheid om aan te sluiten op binnenapparaten.
•
Voor beperkingen met betrekking tot pijplengtes en toegestane hoogteverschil-
len, verwijzen wij u naar de installatie-instructies van het buitenapparaat.
•
De aansluitmethode voor de leidingen is de zogenaamde "flare"-aansluiting,
waarbij u leidingen over elkaar heen vastdraait.
Pas op bij koelleidingen
s s s s s Gebruik niet-oxyderend soldeersel bij het hardsolderen om er zeker van
te zijn dat er geen vreemde stoffen of vocht de pijp kunnen binnendrin-
gen.
s s s s s Zorg ervoor dat u koelmachine-olie op het zittingsoppervlak van de "flare"-
aansluiting doet en dat u de leidingen stevig vastdraait met gebruik van
een dubbele steeksleutel.
s s s s s Gebruik een metalen beugel om de koelleiding te ondersteunen zodat er
geen gewicht op de einde van de leiding aan het binnenapparaat komt te
staan. Monteer deze steunbeugel op 50 cm afstand van de "flare"-aan-
sluiting van het binnenapparaat.
Waarschuwing:
Wanneer u de airconditioner op een andere plaats installeert, dient u deze
alleen te vullen met die koelstof welke vermeld staat op het apparaat.
- Indien een andere koelstof wordt gebruikt of indien er lucht wordt gemengd met
de oorspronkelijke koelstof, kan er een storing optreden in de koelcyclus en kan
het apparaat beschadigd raken.
Voorzichtig:
•
Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme C1220-koperpijpen (Cu-DHP) als
koelstofpijpen zoals opgegeven in JIS H3300 "Naadloze pijpen en buizen
van koper of koperlegeringen". Daarnaast dient u ervoor te zorgen dat
de binnen- en buitenoppervlakken van de pijpen schoon zijn en vrij zijn
van gevaarlijk zwavel, oxiden, stof/vuil, deeltjes ten gevolge van nasnijden,
olieresten, vocht of andere verontreinigingen.
•
Maak geen gebruik van de bestaande koelstofpijpen.
- De oude koelstof en koelmachine-olie in de bestaande buizen bevat een
grote hoeveelheid chloor die ervoor kan zorgen dat de koelmachine-olie van
het nieuwe apparaat verslechtert.
8. Luchtkokers
•
Als u leidingen doorvoert, plaats dan een stuk canvas leiding op de plek waar
de leidingen het apparaat in gaan.
•
Gebruik altijd onbrandbaar materiaal.
•
Gebruik altijd ruim voldoende thermisch isolatiemateriaal om
condensatievorming op luchtinlaat-, luchtuitlaatflenzen en luchtuitlaatleidingen
te voorkomen.
•
Sla de te gebruiken pijpen binnen op en zorg ervoor dat beide uiteinden
van de pijpen afgesloten zijn, tot vlak voordat deze worden gesoldeerd.
- Indien er stof, vuil of water in de koelcyclus terecht komt, kan dit verslechte-
ring van de olie of een storing in de compressor als gevolg hebben.
•
Gebruik Suniso 4GS of 3GS (kleine hoeveelheid) als koelmachine-olie
voor de coating van optromp- en flensverbindingen. (Voor typen die ge-
bruik maken van R22)
•
Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (kleine hoeveelheid) als koel-
machine-olie voor de coating van optromp- en flensverbindingen. (Voor
typen die gebruik maken van R410A of R407C)
- De koelstof die in de airconditioner wordt gebruikt is uiterst hygroscopisch,
en vermengd met water kan het de kwaliteit van de koelmachine-olie ver-
slechteren.
7.2. Afvoerleidingwerk
1. Zorg ervoor dat de afvoerleiding naar beneden loopt (met een helling van ten-
minste 1/100), naar buiten (lozing). Monteer geen stankafsluiter of andere
onregelmatigheid in de leiding. (1)
2. Zorg ervoor dat kruiselings gemonteerde afvoerleiding niet langer is dan 20 m
(het hoogteverschil niet meegerekend). Voor lange afvoerleidingen moet u een
steunbeugel monteren om zakken van de leidingen te voorkomen. Monteer
nooit een ontluchtingspijp, omdat anders het afvalwater eruit kan komen.
3. Gebruik een harde PVC-pijp VP-25 (buitendiameter 32 mm) voor de afvoer-
leidingen.
4. Zorg ervoor dat verzamelleidingen 10 cm lager dan de afvoeruitlaat van het
apparaat gemonteerd zijn, zoals in 2 wordt weergegeven.
5. Monteer geen stankafsluiter op de afvoeruitlaatopening.
6. Zorg ervoor dat u de uitlaat van de afvoerleiding zo monteert dat deze geen
stank veroorzaakt.
7. Doe het uiteinde van de afvoerleiding niet in een afvoer waar zich ionische
gassen ontwikkelen.
[Fig. 7.2.1] (P. 4)
A Naar beneden lopende helling van 1/100 of groter
B Aftapslang (accessoire)
D Verzamelleiding
E Vergroot deze lengte tot ongeveer 10 cm
[Fig. 8.0.1] (P. 4)
A Luchtinlaat
C Leiding
E Toegangsdeur
G Zorg dat deze afstand groot genoeg is om een te korte cyclus te voorkomen
H Luchtuitlaat
I Zorg dat de lengte van de pijp 850 mm of meer is.
Voorzichtig:
Voor een goede constructie moet de inlaatpijp 850 mm of langer zijn.
Altijd horizontaal installeren.
C Binnenapparaat
B Luchtfilter (is reeds geplaatst)
D Canvas doorvoerleiding
F Plafond
43