10.3. Luchtdichtheidsproef, ontluchten, en
koelvloeistof bijvullen
1 Luchtdichtheidsproef
Voer de proef uit met gesloten afsluitklep van de buitenunit, en zet leidingen
en binnenunit onder druk via het ventiel op de afsluitklep van de buitenunit.
(Zet altijd zowel de vloeistof- als de gasleiding onder druk via de respectieve
ventielen.)
[Fig. 10.3.1] (p.7)
A Stikstofgas
B Naar binnenunit
D Laagregeling
E Hoogregeling
G Vloeistofl eiding
H Gasleiding
J Poort op afsluitklep
Neem bij het uitvoeren van de luchtdichtheidsproef de onderstaande
beperkingen in acht om de koelmachineolie tegen negatieve effecten te
vrijwaren. Lekkage van niet-azeotropische koelvloeistoffen zoals R410A
veroorzaakt een verandering in de samenstelling ervan en beïnvloedt de
prestaties. Voer daarom de luchtdichtheidsproef met zorg uit.
(1) Voer met stikstofgas de druk op tot de ontwerpdruk (4,15 MPa) en laat dit een dag zo
staan. Als de druk niet afneemt, is het systeem luchtdicht.
Als de druk echter wel afneemt en de plaats van het lek onbekend is, kunt u de hieronder
beschreven bellentest uitvoeren.
(2) Nadat het systeem onder druk is gezet, bespuit u koppelstukken en soldeernaden (en
andere mogelijke lekken) met een zeepoplossing en controleert u op bellen.
(3) Verwijder na de luchtdichtheidsproef de zeepoplossing.
Let op:
Gebruik uitsluitend de koelvloeistof R410A.
- Andere koelvloeistoffen zoals R22 of R407C, die chloor bevatten, doen de
koelmachineolie degenereren of leiden tot compressorpannes.
2 Ontluchten
Ontlucht met gesloten afsluitklep van de buitenunit; gebruik een
vacuümpomp om zowel de leiding als de binnenunit via het ventiel op de
afsluitklep van de buitenunit te ontluchten. (Ontlucht altijd zowel de vloeistof-
als de gasleiding via de respectieve ventielen.) Wanneer het vacuüm een
waarde van 650 Pa [abs] bereikt, moet nog ten minste een uur worden
doorgegaan met ontluchten. Leg daarna de vacuümpomp stil en wacht 1
uur. Controleer vervolgens of de vacuümwaarde hoger is geworden. (Als de
vacuümwaarde met meer dan 130 Pa hoger is geworden, kan dit wijzen
op water in het systeem. Verhoog de druk op het stikstofgas tot 0,05
MPa en ontlucht opnieuw.) Sluit het systeem via de vloeistofl eiding ten
slotte af met het vloeibare koelmiddel, en pas de gasleidingen zo aan dat
zij tijdens de werking van een voldoende hoeveelheid koelvloeistof worden
voorzien.
* Gebruik nooit koelvloeistof om het systeem te ontluchten.
[Fig. 10.3.2] (p.7)
A Meettoestel
B Laagregeling
D Ventiel
E Vloeistofl eiding
G Poort op afsluitklep
H Driewegkoppelstuk
J Ventiel
K Cilinder met R410A
M Vacuümpomp
N Naar binnenunit
Opmerking:
•
Vul altijd een aangepaste hoeveelheid koelvloeistof bij. Gebruik ook
alleen vloeibaar koelmiddel voor het bijvullen.
•
Gebruik gereedschappen die geschikt zijn voor de koelvloeistof
opgegeven op de unit.
•
Gebruik een gravimeter. (Een exemplaar dat tot op 0,1 kg kan meten.)
•
Gebruik een vacuümpomp met een terugslagklep.
(Aanbevolen vacuümpomp: ROBINAIR 14830A Thermistor)
Zorg voor een vacuümpomp die vijf minuten na inschakeling een druk
bereikt van 65 Pa [abs] of lager.
C Meettoestel
F Ventiel
I Buitenunit
Luchtdichtheidsproef
C Hoogregeling
F Gasleiding
I Ventiel
L Schaal
O Buitenunit
•
Als een ontvlambaar gas of zuurstof wordt gebruikt om het systeem
onder druk te zetten, ontstaat brand- of ontploffi ngsgevaar.
3 Koelvloeistof bijvullen
Omdat de koelvloeistof niet-azeotropisch is, moet deze in vloeibare toestand
worden bijgevuld. Als u de unit bijvult met koelvloeistof uit een cilinder die
niet over een sifon beschikt, moet u de cilinder omdraaien, zoals afgebeeld
in Fig. 10.3.3. Als de cilinder daarentegen wel met een sifon is uitgerust, kan
het vloeibare koelmiddel zoals rechts afgebeeld gewoon worden bijgevuld.
Schenk daarom de nodige aandacht aan de cilindereigenschappen. Als de
unit wordt bijgevuld met een koelmiddel in gasvorm, moet alle koelvloeistof
door het nieuwe koelmiddel worden vervangen. Maak geen gebruik van de
koelvloeistof die nog in de cilinder zit.
[Fig. 10.3.3] (p.7)
A Sifon
B Als de cilinder met R410A niet over een sifon beschikt.
10.4. Thermische isolatie van de
koelleidingen
Zorg voor thermische isolatie van de koelleidingen door de vloeistof- en
gasleidingen apart met hittebestendig polyethyleen van voldoende dikte te
bedekken en wel zo dat er geen ruimte wordt opengelaten tussen binnenunit en
isolatiemateriaal of tussen de isolerende materialen zelf. Een gebrekkige isolatie
kan aanleiding geven tot vorming van bijvoorbeeld condenswater. Schenk
bijzondere aandacht aan de isolatie in de tussenruimte boven het plafond.
[Fig. 10.4.1] (p.7)
A Staaldraad
C Asfaltmastiek of asfalt
E Bekleding B
Thermische
Glasvezel + Staaldraad
isolatie A
Kleefmiddel + Hittebestendig polyethyleenschuim + Kleefband
Binnen
Vinyltape
Bekleding B
Open vloer
Waterdicht hennepdoek + Verhard asfalt
Buiten
Waterdicht hennepdoek + Zink + Olieverf
Opmerking:
•
Als voor de bekleding polyethyleen wordt gebruikt, is verdere isolatie
met asfalt niet nodig.
•
Voor de elektrische bedrading is geen thermische isolatie vereist.
[Fig. 10.4.2] (p.7)
A Vloeistofl eiding
B Gasleiding
D Wikkeltape
E Isolatie
[Fig. 10.4.3] (p.7)
Beperkingen
B Leiding
D Thermische isolatie A
C Elektriciteitsdraad
77