*
Alvorens de koelstofleiding te solderen, dient u om de koelstofleiding van
het apparaat en de thermische isolatie natte doeken te wikkelen om krim-
pen door de hitte en verbranding van het isolatiemateriaal te vermijden.
Let er goed op dat de vlam nooit tegen het apparaat zelf aankomt.
Voorzichtig:
•
Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme C1220-koperpijpen (CU-DHP) als
koelstofpijpen zoals opgegeven in JIS H3300 "Naadloze pijpen en buizen
van koper of koperlegeringen". Daarnaast dient u ervoor te zorgen dat de
binnen- en buitenoppervlakken van de pijpen schoon zijn en vrij zijn van
gevaarlijk zwavel, oxiden, stof/vuil, deeltjes ten gevolge van nasnijden,
olieresten, vocht of andere verontreinigingen.
•
Maak geen gebruik van de bestaande koelstofpijpen.
- De oude koelstof en koelmachine-olie in de bestaande buizen bevat een
grote hoeveelheid chloor die ervoor kan zorgen dat de koelmachine-olie van
het nieuwe apparaat verslechtert.
•
Sla de te gebruiken pijpen binnen op en zorg ervoor dat beide uiteinden
van de pijpen afgesloten zijn, tot vlak voordat deze worden gesoldeerd.
- Indien er stof, vuil of water in de koelcyclus terecht komt, kan dit verslechte-
ring van de olie of een storing in de compressor als gevolg hebben.
•
Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (kleine hoeveelheid) als koel-
machine-olie voor de coating van optromp- en flensverbindingen. (Voor
typen die gebruik maken van R407C)
- De koelstof die in de airconditioner wordt gebruikt is uiterst hygroscopisch,
en vermengd met water kan het de kwaliteit van de koelmachine-olie ver-
slechteren.
•
Gebruik geen toevoeging voor lekkagedetectie.
Extra vulling met koelstof
•
Let erop dat er geen vuil of metaalschilfers in de koelstofpijpen terechtkomen.
•
De koelstofpijpen moeten warm gehouden worden. Zorg voor voldoende isolatie-
materiaal tussen de koelstofpijpen en gaspijp in het binnenapparaat, aange-
zien de gaspijp tijdens het koelen condensatie veroorzaakt.
•
Controleer voor het aansluiten van de koelstofpijpen of de afsluiter van het
buitenapparaat volledig gesloten is (zoals bij verzending vanuit de fabriek).
Ontlucht na het aansluiten van alle koelstofpijpen tussen de binnen- en buiten-
apparaten het circuit via de afsluiter van het buitenapparaat en de onderhoud-
spoort van alle verbindingspijpen. Controleer op lekkage bij alle pijpaansluitingen
en draai vervolgens de afsluiter van het buitenapparaat volledig open. Hier-
door worden de koelstofcircuits van de binnen- en buitenapparaten met elkaar
in verbinding gesteld.
•
De koelpijpen moeten zo kort mogelijk zijn.
•
Voor het aansluiten van de koelstofpijpen moeten flens- en
optrompaansluitingen worden gebruikt.
•
De binnen- en buitenapparaten moeten via de koelstofpijpen met elkaar wor-
den verbonden.
[Fig. 7.1.3] (P.4)
A Soldeerverbinding
B Optrompaansluiting
D Vloeistofpijp
E Afsluiter
G Buitenapparaat
8. Werkzaamheden aan kanalen
•
Sluit kanalen op het apparaat aan met behulp van canvas kanalen.
•
Gebruik brandvrije kanaalonderdelen.
•
Isoleer de flenzen van het in- en uitlaatkanaal en het uitlaatkanaal zelf om
condensvorming te voorkomen.
•
Installeer het luchtfilter in de nabijheid van het luchtinvoerrooster.
•
Verwijder voor aansluiting van een inlaatkanaal het luchtfilter (bij het apparaat
geleverd) en installeer het filter vervolgens in het inlaatrooster.
[Fig. 8.0.1] (P.4)
A Luchtinlaat
C Toegangsklep
E Canvas kanaal
G Breng standaardspanningsdraad aan tussen de kanalen en de airconditioning
Voorzichtig:
•
Het uitlaatkanaal moet 850 mm of langer zijn.
•
Verbindt het hoofddeel van de airconditioning en het kanaal voor
spanningsvereffening.
•
De inlaattemperatuursensor installeren bij aansluiting van een inlaatkanaal
Op de flens van het inlaatkanaal is een inlaattemperatuursensor geïnstalleerd.
Voordat u een inlaatkanaal aansluit, moet u de sensor verwijderen en installe-
ren op de hieronder aangegeven plaats.
[Fig. 8.0.2] (P.4)
A Flens inlaatkanaal
C Beschermplaat sensor
E Inlaatkanaal
90
C Gaspijp
F Binnenapparaat
B Luchtuitlaat
D Plafondoppervlak
F Kanalen moeten 850 mm of langer zijn
B Inlaattemperatuursensor
D Sensorfitting
Waarschuwing:
Let er bij het installeren en opnieuw installeren op dat uitsluitend de gespe-
cificeerde koelstof (R407C) in het koelcircuit wordt gebruikt. De aanwezig-
heid van lucht kan leiden tot extreem hoge druk in het koelcircuit, waardoor
dit kan stukbarsten.
Aansluitmethode
Hoogteverschil tussen
binnen- en buitenapparaten
Aantal bochten (rechte hoeken)
Totale lengte pijpcircuit
Vloeistofpijp
Formaat koelstofpijp (mm)
Gaspijp
Aansluitmethode
Hoogteverschil tussen
binnen- en buitenapparaten
Aantal bochten (rechte hoeken)
Totale lengte pijpcircuit
Vloeistofpijp
Formaat koelstofpijp (mm)
Gaspijp
s Zie de installatiehandleiding voor meer informatie over de extra vulling
met koelstof van het buitenapparaat.
7.2. Werkzaamheden aan de afvoerpijpen
[Fig. 7.2.1] (P.4)
A Isolator
B Afvoerpijp Rc1
> =
D
E
70 mm
G Naar beneden lopend verval 20 mm/m of meer
H Afvoerafsluiter
I De afvoerpijp moet onder dit peil uitsteken.
J Open afvoer
1. Let erop dat de afvoerpijpen naar beneden lopen (verval van meer dan 1/100)
naar de buiten (afvoer) zijde.
2. Dwarsgeplaatste afvoerpijpen mogen niet langer zijn dan 20 m (ongeacht het
verval). Ondersteun lange afvoerpijpen met metalen beugels om golven te
voorkomen. Breng geen ontluchtingspijpen aan, hierdoor kan afvoerwater wor-
den uitgestoten.
3. Gebruik afvoerpijpen van hard vinylchloride VP-25 met een buitendiameter
van 32 mm.
4. Zorg dat de afvoerleidingen 10 cm lager liggen dan de afvoeropening van het
apparaat zelf.
5. Plaats het uiteinde van de afvoerpijp op een plek waar geen stank kan ont-
staan.
6. Plaats het uiteinde van de afvoerpijp niet in een afvoer waarin ionische gassen
kunnen ontstaan.
1 Trek de sensor los en verwijder de sensorfitting en de beschermingsplaat. (De
beschermingsplaat kan worden weggegooid.)
2 Sluit het inlaatkanaal aan.
3 Boor een sensoropening (ø12,5) in de zijkant van het kanaal.
4 Monteer de sensor en de fitting.
•
Trek de sensor nooit aan de draad naar buiten. Hierdoor kan de draad breken.
•
Controleer voor het aansluiten van het inlaatkanaal of de sensor, de fitting en
de beschermplaat zijn verwijderd.
•
De sensor die u in stap 1 heeft verwijderd moet opnieuw worden geïnstal-
leerd op de in de figuur aangegeven plaats. Installatie van de sensor op een
verkeerde plaats kan leiden tot storingen.
•
Montageopeningen voor flenzen uitlaat- en inlaatkanaal.
[Fig. 8.0.3] (P.5)
A Flens inlaatkanaal
8 × 130 lengte = 1040
B PEH-P8:
PEH-P10: 9 × 130 lengte = 1170
PEH-P16: 10 × 130 lengte = 1300
PEH-P20: 12 × 130 lengte = 1560
C PEH-P8: 24-ø3 openingen (montagegaten inlaatkanaal)
PEH-P10: 26-ø3 openingen (montagegaten inlaatkanaal)
PEH-P16: 34-ø3 openingen (montagegaten inlaatkanaal)
PEH-P20: 38-ø3 openingen (montagegaten inlaatkanaal)
D Bovenkant van het apparaat
F PEH-P8,10: 7 × 130 lengte = 910
PEH-P16,20: 8 × 130 lengte = 1040
PEH-P8MYA
PEH-P10MYA
Soldeerverbinding Soldeerverbinding
40 m of korter
40 m of korter
15 of korter
15 of korter
50 m of korter
50 m of korter
ø12,7
ø12,7
ø25,4
ø28,58
PEH-P16MYA
PEH-P20MYA
Soldeerverbinding Soldeerverbinding
40 m of korter
40 m of korter
15 of korter
15 of korter
50 m of korter
50 m of korter
ø12,7 × 2
ø12,7 × 2
ø25,4 × 2
ø28,58 × 2
C Afvoerbak
> =
2 × F
> =
> =
F
70 mm
35 mm
E Flens uitlaatkanaal