nl - Vertaling vanuit het origineel
• Leidingen en kleppen moeten de juiste afmetin-
gen hebben.
• De leidingen mogen geen druk of torsie op de
pompflenzen uitoefenen.
Voor een illustratie van de vereisten die aan de lei-
dingen gesteld worden zie
172).
4.2 Eisen aan de elektriciteit
• De vigerende lokale voorschriften gelden boven
deze vermelde eisen. Controleer in het geval van
brandblussystemen (kranen en/of sprinklers) de
lokale voorschriften die van kracht zijn.
Controlelijst elektrische aansluitingen
Controleer of aan de volgende vereisten is voldaan:
• De elektrische leidingen zijn beschermd tegen
hoge temperaturen, trillingen en stoten.
• De voedingskabel is voorzien van:
– een apparaat ter voorkoming van kortsluiting
– Een zeer gevoelige differentiaalschakelaar
(30 mA) [residual current device RCD] (rest-
stroomapparaat) voor extra beveiliging tegen
elektrische schokken.
– een netisolatorschakelaar met een contac-
truimte van minstens 3 mm
Controlelijst voor het elektrische bedieningspa-
neel
Opmerking:
Het bedieningspaneel moet passen bij de waarden
van de elektrische pomp. Onjuiste combinaties kun-
nen ertoe leiden dat de bescherming van de motor
niet meer gegarandeerd is.
Controleer of aan de volgende vereisten is voldaan:
• Het bedieningspaneel moet de motor bescher-
men tegen overbelasting en kortsluiting.
• Installeer de juiste bescherming tegen overbelas-
ting (thermisch relais of motorbeschermer).
Type pomp
Enkelfase standaard
elektrische pomp ≤ 2,2
kW
Driefasige elektrische
14
pomp
13
zekeringen aM (starten v/d motor), of magneto-thermische schakelaar met curve C en Icn ≥ 4,5 kA of een ander, vergelijk-
baar apparaat.
14
Thermisch relais tegen overbelasting met werkingklasse 10 A + zekeringen aM (starten v/d motor) of magneto-thermische
schakelaar voor motorbescherming met werkingklasse 10 A.
40
Afbeelding 5
(pagina
Bescherming
– Ingebouwde, auto-
matische terugstel-
lende thermisch-
amperometrische
beveiliging (motor-
beschermer)
– Bescherming tegen
kortsluiting (moet
geleverd worden
door de installa-
13
teur)
– Thermische beveili-
ging (moet geleverd
worden door de in-
stallateur)
– Bescherming tegen
kortsluiting (moet
geleverd worden
door de installateur)
• Het bedieningspaneel moet zijn uitgerust met
een beveiliging tegen drooglopen waarop een
drukschakelaar, drijfschakelaar, sondes of ande-
re geschikte apparatuur is aangesloten.
• De volgende apparaten worden aanbevolen voor
gebruik aan de aanzuigkant van de pomp:
– Wanneer de vloeistof uit een watersysteem
wordt gepompt, gebruikt u een drukschake-
laar.
– Wanneer de vloeistof uit een opslagtank of re-
servoir wordt gepompt, maak dan gebruik van
een vlotterschakelaar of sensoren.
• Wanneer gebruik gemaakt wordt van thermische
relais, wordt aanbevolen om relais te gebruiken
die gevoelig zijn voor faseuitval.
De controlelijst voor de motor
Gebruik een kabel conform de regelgeving voor 3
draden (2+aarde/massa) voor versies met enkele fa-
se en voor 4 draden (3+aarde/massa) voor versies
met drie fasen.
4.3 De pomp installeren
4.3.1 Installeer de pomp op een
betonnen fundering
Voor informatie over het installeren van de pomp zie
Afbeelding 5
(pagina 172).
1. Leidingsteun
2. Aan/uitklep
3. Flexibele leiding of koppelstuk
4. Keerklep
5. Bedieningspaneel
6. Plaats de ellebogen niet in de buurt van de
pomp
7. Omleidingscircuit
8. Excentrische reducer
9. Gebruik brede bochten
10. Positieve helling
11. Leiding met gelijke of grotere diameter dan aan-
zuigpoort
12. Gebruik voetklep
13. Overschrijd niet het maximale hoogteverschil
14. Zorg voor voldoende diepte voor onderdompe-
ling
1. Veranker de pomp op een ondergrond van be-
ton of een vergelijkbare constructie van metaal.
– Als de temperatuur van de vloeistof warmer
wordt dan 50 °C, moet het apparaat alleen
worden verankerd aan de kant van de mo-
torbeugel en niet ook aan de kant van de
steunbeugel voor de inlaat.
– Als de overdracht van trillingen storend is,
breng dan trillingsdempende steunen aan
tussen de pomp en de fundering.
2. Verwijder de pluggen die de openingen versper-
ren.
3. Sluit de leiding aan op de draadverbindingen
van de pomp.
Forceer de leidingen niet tijdens het vastmaken.
4.3.2 Elektrische installatie
Voorzorgsmaatregelen