5.3. Maatregelen met betrekking tot
behandelingen
5.3.1. Elektrotherapie
Voor de behandeling
• Controleer de patiënt op aanwezigheid van even-
tuele absolute en relatieve contra-indicaties.
• Test de warmtesensibiliteit van het te behandelen
gebied.
• Sterke beharing kan het beste afgeschoren worden.
5.3.2. Ultrageluid
Voor de behandeling
• Controleer de patiënt op aanwezigheid van even-
tuele absolute en relatieve contra-indicaties.
• Test de warmtesensibiliteit van het te behandelen
gebied.
• Reinig de huid van het te behandelen gebied met
zeep of een 70% alcoholoplossing (ontvet) om
de ultrageluidtransmissie zo optimaal mogelijk
te doen verlopen.
• Sterke beharing kan het beste afgeschoren worden.
Tijdens de behandeling
• De behandelkop wordt, ook bij de semi-statische
methode, voortdurend in een rustig tempo be-
wogen.
• De patiënt wordt regelmatig naar zijn/haar bevin-
dingen gevraagd. Zonodig wordt de behande-
ling bijgestuurd. De intensiteit kan worden ver-
minderd of er wordt overgeschakeld van de con-
tinu vorm naar de pulserende vorm.
• Wanneer er aanwijzingen zijn dat de overdracht
van de ultrageluidsenergie slecht verloopt, zo
nodig de contactstof aanvullen dan wel verplaat-
sen met behulp van de behandelkop.
Na de behandeling
• Zowel de huid van de patiënt als de behandelkop
schoonmaken met een handdoek of tissue. De
behandelkop bovendien reinigen met 70% alcohol.
• De te verwachten effecten controleren (bijvoorbeeld
pijn, circulatie en mobiliteit)
De patiënt wordt gevraagd eventuele reacties een
volgende keer mede te delen.
5.3.3. Combinatie therapie
Zie de hoofdstukken 5.3.1. en 5.3.2.
18
5.4. Bediening van het geheugen
De Sonopuls 492 bevat een geheugen voor de op-
slag van apparaatinstellingen en behandel-
protocollen.
5.4.1. Apparaatinstellingen
Apparaatinstellingen omvatten alle parameters van
het apparaat, met uitzondering van de stroom-
intensiteit. In tegenstelling tot protocollen werken
apparaatinstellingen over alle kanalen tegelijk, inclu-
sief het ultrageluidkanaal. Apparaatinstellingen wor-
den opgeslagen op de geheugennummers 0 - 9. Het
geheugennummer wordt weergegeven op het dis-
play, na bediening van toets [15]. De apparaat-
instelling onder geheugennummer 0 wordt automa-
tisch opgehaald als het apparaat wordt aangezet.
Apparaatinstellingen kunnen alleen worden opge-
haald en weggeschreven, als er op geen enkel ka-
naal een therapie actief is.
5.4.1.1. Apparaatinstelling oproepen
• Druk op toets [15].
• Kies met de centrale regelaar [16] een geheugen-
nummer in het bereik van 0 - 9. Op het display
verschijnen de instellingen die onder dit
geheugennummer zijn opgeslagen;
• Druk op toets [14] om de apparaatinstelling op
te halen;
• Stel de intensiteit in met regelaar [17];
• Start de behandeling met toets [14] indien een
zwelprogramma is ingesteld.
Het ophalen van de apparaatinstelling dient te ge-
schieden zolang
knippert. Wacht men te lang, of
drukt men een andere toets in dan toets [14] of toets
[15], dan wordt de oproepprocedure afgebroken.
5.4.1.2. Apparaatinstelling opslaan
• Stel de therapievorm en alle parameters in op
alle gewenste kanalen;
• Druk op toets [15].
• Kies met de centrale regelaar [16] een geheugen-
nummer in het bereik van 0 - 9. Op het display
verschijnen de instellingen die onder dit
geheugennummer zijn opgeslagen, zodat u kunt
controleren welke gegevens u gaat overschrijven;
• Druk nogmaals op toets [15].
display. Op het display verschijnen nu de hui-
dige instellingen die zullen worden opgeslagen;
• Druk op toets [14] om de opslagprocedure uit
te voeren.
Het uitvoeren van de opslagprocedure dient te ge-
schieden zolang
knippert. Wacht men te lang, of
drukt men een andere toets in dan toets [14] of toets
[15], dan wordt de opslagprocedure afgebroken.
knippert op het display;
knippert op het display;
knippert op het