Netherlands
7. Instelling emissiviteit
Het emitterend vermogen kan worden ingesteld tussen 0,01 en 1,00 Druk na inschakelen drie keer op de
SET-toets voor toegang tot de instelling van de emissiviteit (zie hieronder). Gebruik de pijltjestoetsen voor
het instellen van de gewenste waarde. Als u de toets kort indrukt, wijzigt de waarde met 1 cijfer tegelijk, als u
de toets ingedrukt houdt gaat het instellen van de waarde met grotere stappen. Na 5 s van inactiviteit verlaat
het instrument de instelmodus.
8. Instelling meeteenheid
Druk na inschakelen vier keer op de SET-toets voor toegang tot de instelling van de meeteenheid (zie
hieronder). Druk de pijltjestoetsen in om te wisselen tussen Celsius (°C) en Fahrenheit (°F). Na 5 s van
inactiviteit verlaat het instrument de instelmodus.
9. Instelling laserstraal
Druk na inschakelen vijf keer op de SET-toets voor toegang tot de instelling van de laserstraal (zie hieronder).
Druk de pijltjestoetsen in voor het IN- en UITschakelen van de laserstralen. Na 5 s van inactiviteit verlaat het
instrument de instelmodus.
10. Instellen Meten zonder trekker
Druk na inschakelen zes keer op de SET-toets voor toegang tot het instellen van Meten zonder trekker (zie
hieronder). Druk de pijltjestoetsen in voor het IN- en UITschakelen van Meten zonder trekker. Na 5 s van
inactiviteit verlaat het instrument de instelmodus.
11. Instelling limiet High- en Low-alarm
Druk de HI/LO-toets in om te schakelen tussen Hi-Lo/Hi/Lo of geen limiet voor alarmen (zie hieronder).
Hi Lo = Rood lampje gaat knipperen als de waarde hoger is dan de HIGH-limiet en blauw lampje gaat
knipperen als de waarde lager is dan de LOW-limiet.
Hi = Rood lampje gaat knipperen als de waarde hoger is dan de HIGH-limiet.
34