1. GEBRUIKSAANWIJZINGEN
1.1 Bedieningspaneel
1
2
1.2 Ontsteking
Breng de hoofdschakelaar 5 in de stand "I" om de verwarmingsketel en brander te voeden. Voor de werking van de brander, de relatieve
handleiding raadplegen.
1.3 Regeling
Stel de gewenste temperatuur van de installatie in met behulp van de regelthermostaat 4. Indien deze aangesloten is op de thermoregelkast
(optie), gelieve de gebruikshandleiding te raadplegen.
1.4 Uitschakeling
Voor korte periodes van stilstand volstaat het de schakelaar 5 (fi g. 1) op het bedieningspaneel in de stand "0" te zetten.
Voor langere periodes van stilstand. dient de schakelaar 5 te worden afgezet en de brandstofklep te worden gesloten.
Voor lange periodes van stilstand in de winter is het bovendien nodig, om vorstschade te voorkomen, de installatie te voorzien van een anti-
vriesproduct of volledig te ledigen.
1.5 Problemen
Er kunnen zich twee situaties voordoen waarbij de installatie stilvalt, die door de gebruiker kunnen worden verholpen:
a De branderblok aangeduid door het controlelampje 6 (fi g. 1). De handleiding van de brander raadplegen.
b Een ingreep van de veiligheidsthermostaat wanneer de temperatuur in de verwarmingsketel een waarde bereikt die gevaarlijk kan zijn. Om
de werking te herstellen, de dop 3 losdraaien en de resetknop indrukken.
Indien het probleem aanhoudt, zich wenden tot vakbekwaam personeel of een service centrum.
In geval van een defect en/of slechte werking van het apparaat, dit laatste uitschakelen en zelf geen reparaties of rechtstreekse ingrepen ui-
tvoeren. Zich uitsluitend wenden tot vakbekwaam en erkend personeel.
2. INSTALLATIE
Algemene voorschriften
Dit apparaat dient uitsluitend te worden gebruikt voor het doel waarvoor het door de fabrikant is voorbestemd. Dit apparaat dient om water
bij atmosferische druk te verwarmen tot een temperatuur onder het kookpunt en wordt aangesloten op een verwarmingsinstallatie en/of een
installatie voor de distributie van warm water voor huishoudelijke doeleinden, in functie van de karakteristieken, prestaties en warmtepotentiaal
van de ketel. Elk ander gebruik wordt bijgevolg beschouwd als oneigenlijk.
DE INSTALLATIE VAN DE VERWARMINGSKETEL WORDT UITSLUITEND UITGEVOERD DOOR GESPECIALISEERD EN VAKBREKWAAM
PERSONEEL, MET INACHTNEMING VAN ALLE AANWIJZINGEN AANWEZIG IN DEZE TECHNISCHE HANDLEIDING, DE BEPALINGEN
VAN DE WETTEN VAN KRACHT, DE VOORSCHRIFTEN VAN DE NATIONALE EN LOKALE NORMEN EN DE REGELS RELATIEF AAN EEN
GOED TECHNISCH GEBRUIK.
Een verkeerde installatie kan schade toebrengen aan personen, dieren en voorwerpen. De fabrikant kan hiervoor niet verantwoordelijk worden
gesteld.
Installatieplaats
De verwarmingsinstallatie dient te worden geïnstalleerd in een ruimte met verluchtingsopeningen naar buiten toe, zoals voorgeschreven door de
wet van kracht. Indien in dezelfde ruimte meerdere branders of luchtafzuigers zijn opgesteld die gelijktijdig in werking kunnen zijn, dient de grootte
van de verluchtingsopeningen aangepast te zijn aan de gelijktijdige werking van alle apparatuur.
De installatieplaats dient vrij te zijn van brandbare voorwerpen of materiaal, corroderende gassen, vlu-
chtige stoffen of bestanddelen die kunnen worden aangetrokken door de ventilator van de brander en zo
de interne kanalen van de brander of de verbrandingskop verstoppen. De ruimte dient droog te zijn en
niet blootgesteld aan regen, sneeuw of vorst.
Plaatsing verwarmingsketel
De minimumruimtes aangeduid op de fi guur dienen te worden gerespecteerd. Zorg er in het bijzonder
voor dat na de montage van de verwarmingsketel en brander op de achterste deur, deze laatste kan
worden geopend zonder dat de brander tegen de muur of een andere ketel botst. Laat een vrije ruimte
van minstens 100 mm in de richting waarin de deur opengaat.
38
3
4
5
Legende
1
Voorziening elektronische verdeelkast
2
Thermowaterstandsmeter
3
Veiligheidsthermostaat
4
Regelthermostaat 2° Stadium
5
Lijnschakelaar
6
Controlelampje blokkeren brander
fi g. 1
fi g. 2
GGN2 N
6
100
mm
Bruciatore
Brander