2
Selecteer een optie om de normale werking van het toestel te
hervatten:
• Als u de zender hebt verbonden met een achteruitrijlicht
(aanbevolen), haal dan het voertuig uit zijn achteruit. De
normale werking van het toestel wordt automatisch hervat.
• Als u de zender hebt verbonden met een ander licht of
een andere 12 V gelijkstroombron, selecteer dan het
camerapictogram op het toestel om de normale werking
van het toestel te hervatten.
De begeleidingslijnen uitlijnen
De begeleidingslijnen geven de baan van uw voertuig weer
terwijl u achteruit rijdt. Voor optimale ondersteuning moeten de
lijnen worden uitgelijnd met de buitenste randen van uw
voertuig.
1
Parkeer uw voertuig met een zijde parallel aan een
stoeprand, oprit of lijn van een parkeervak.
U kunt uw voertuig stoppen in het midden van een
parkeervak en daarna vooruit rijden tot in het volgende
parkeervak. Op die manier kunt u de parkeervaklijnen achter
het voertuig als referentiepunten gebruiken bij het uitlijnen.
De stoeprand, oprit of parkeervaklijnen moeten duidelijk
zichtbaar zijn op het toestel.
2
Selecteer in het camerabeeld
3
Gebruik de pijlen in de hoeken van het scherm om de
begeleidingslijnen te verplaatsen zodat ze overeenkomen
met de hoek en positie van de stoeprand, oprit of
parkeervaklijnen.
De begeleidingslijnen moeten precies op uw referentiepunten
liggen.
4
Gebruik de pijlen in het midden van het scherm om de
begeleidingslijnen naar boven of beneden te verplaatsen.
Het rode gedeelte van de begeleidingslijnen moet parallel
lopen aan de achterkant van uw voertuig.
5
Parkeer uw voertuig zo nodig opnieuw zodat nu de andere
zijde parallel aan een stoeprand, oprit of lijn van een
parkeervak staat, en herhaal het uitlijningsproces.
Probeer de begeleidingslijnen symmetrisch te houden, ook
als uw voertuig niet perfect parallel staat aan de stoeprand,
oprit, of parkeervaklijnen.
6
Selecteer
wanneer het uitlijningsproces klaar is.
Begeleidingslijnen weergeven of verbergen
1
Selecteer
.
2
Selecteer een optie:
• Als u begeleidingslijnen wilt weergeven op het scherm,
selecteert u Show Lines.
• Als u begeleidingslijnen wilt verbergen op het scherm,
selecteert u Hide Lines.
Uitlijning herstellen
U kunt de standaardinstellingen van de begeleidingslijnen
herstellen.
1
Selecteer
> Herstellen.
2
Selecteer Ja.
Installatie-instructies
> Adjust.
De zender koppelen met de toestelsteun
De zender en de PND-steun van de draadloze camera zijn bij
levering al gekoppeld in de fabriek. Als de zender en de PND-
steun correct zijn geïnstalleerd en u geen video ontvangt, kunt u
proberen de zender en de PND-steun opnieuw te koppelen.
1
Zorg ervoor dat er geen stroom naar de zender gaat door het
voertuig in de parkeerstand te zetten of door de vaste
voedingsbron uit te schakelen.
2
Schakel het PND-toestel in dat is verbonden met de PND-
steun van de draadloze camera.
3
Houd op de PND-steun van de draadloze camera PAIR
ingedrukt totdat Start koppelen op het PND-toestel
verschijnt.
Als Start koppelen niet op het PND-toestel verschijnt,
controleer dan of de PND-steun van de draadloze camera
correct is aangesloten op de voeding.
4
Zorg dat er stroom naar de zender gaat door het voertuig in
zijn achteruit te zetten of door de vaste voedingsbron in te
schakelen.
Na circa vijf seconden verschijnt Koppelen OK op het PND-
toestel.
5
Schakel zowel de PND-steun van de draadloze camera als
de zender uit en vervolgens weer in.
6
Herhaal stap 1-4 als de zender en de PND-steun van de
draadloze camera niet goed worden gekoppeld.
Specificaties
Specificatie
Camerasensor
Cameraresolutie
Camerahoek (verticaal)
Camerahoek (horizontaal)
Ingangsspanning camera en zender
Zekering
Stroomverbruik camera en zender
Waterbestendigheid camera en zender IEC 60529 IPX7
Temperatuurbereik camera
Temperatuurbereik zender en PND-
steun
Type draadloze transmissie
Afstand draadloze transmissie
Waarde
1/3.7-type CMOS
640 × 480
115°
140°
9–28 V gelijkspanning
500 mA, snelle zekering
150 mA bij 12 V gelijkspanning
-40° tot 85°C (-40° tot 185°F)
-20° tot 70°C (-4° tot 158°F)
2,4 GHz ISM-radioband
10 m (30 ft.)
23