34
De pellets- en luchtleiding bestaan uit een flexibele spiraalslang uit kunststof. In de
spiraalslang is een koperdraad ingewerkt die de statische oplading van de slang ver-
hindert.
Om schade aan de flexibele buizen te vermijden moeten volgende montagerichtlijnen
gevolgd worden:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
MANUAL
7 Montage des Vakuumsystems – Assembly of the vacuum system
Buigradius: Maak zo weinig mogelijk bochten! De buigradius mag niet kleiner zijn
dan 300mm.
Hoogte: Maximale hoogteverschil = 6m; Na een hoogteverschil van 3m moet de
spiraalslang minstens 1m horizontaal geplaatst worden.
Schokdemping: De flexibele slang mag maximaal 4 meter exact rechtdoor
gemonteerd worden. Het aanbrengen van kleine bochten vermindert het verslij-
ten van de flexibele slang.
Montage ondergronds en doorgangen: Bij het ondergronds plaatsen en bij muur-
doorgangen moet de buis geplaatst worden in een afvoerbuis van minstens
100mm diameter per flexibele buis. Deze afvoerbuis moet dicht zijn en mag geen
bochten hebben groter dan 15°.
Belasting: Het volledige systeem moet dicht zijn. Alle aansluitingen moeten met
de slangkoppelingen vastgemaakt worden.
Potentiaal: De koperdraad in de spiraalslang verhindert de statische oplading.
Daarvoor moet de koperdraad aan ieder einde aan een aardingskabel aangeslo-
ten zijn.
Brandbescherming: Bij een muurdoorvoer naar het stookruimte moet de lucht- en
pelletsleiding door een brandbeveiligingsmof passeren.
Kruisen: Het kruisen van de leidingen is te vermijden.
Slanglengte: Hou de slang zo kort mogelijk. Maximale lengte per slang =20m.