p)
Raak de geluiddemper of andere hete elementen niet aan als de motor heet is. Dit kan ernstige
brandwonden veroorzaken.
q)
Zorg ervoor dat brandstof alleen in gecertificeerde containers (bijv. jerrycan) wordt opgeslagen.
r)
Tank niet bij in de buurt van vonken, vlammen of brandende sigaretten.
s)
Zet de motor af voordat u gaat tanken. Tank nooit brandstof terwijl de motor draait of nog heet is.
Anders kan gemorste of verdampte brandstof vlam vatten door motorvonken of hitte van de
uitlaatdemper.
t)
Vul de brandstoftank niet te vol en vermijd het morsen van brandstof tijdens het tanken. Gemorste
brandstof of brandstofdampen kunnen vlam vatten. Als er brandstof is gemorst, zorg er dan voor dat
de omgeving droog is voordat u de motor start.
u)
Controleer na het tanken of de tankdop goed is vastgedraaid.
v)
Laat de motor niet draaien of tanken in afgesloten ruimten zonder voldoende ventilatie.
w)
Vermijd het gebruik van de machine in afgesloten ruimtes, tunnels of andere slecht geventileerde
plaatsen, aangezien de uitlaatgassen dodelijke/schadelijke dampen en gassen bevatten. Als het
gebruik van de machine in dergelijke omstandigheden onvermijdelijk is, zorg dan voor voldoende
afzuiging van de uitlaatgassen.
x)
Transporteren: Zet de motor af. Sluit de brandstoftankdop en zet deze vast. Zet de brandstofklep in de
"OFF-O"-positie. Laat de brandstoftank leeglopen vóór transport over lange afstanden of op hobbelige
wegen.
y)
Houd brandbare materialen (benzine, lucifers, stro, enz.) uit de buurt van de uitlaat.
2.3.
Veiligheid op de werkplek
a)
Zorg ervoor dat de werkplek schoon en goed verlicht is. Een rommelige of slecht verlichte werkplek
kan leiden tot ongelukken. Probeer vooruit te denken, observeer wat er gebeurt en gebruik gezond
verstand wanneer u met het apparaat werkt.
b)
Gebruik het apparaat niet in een potentieel explosieve omgeving, bijvoorbeeld in aanwezigheid van
ontvlambare vloeistoffen, gassen of stof. Het apparaat genereert vonken die stof of dampen kunnen
ontsteken.
c)
Als u schade of een onregelmatige werking ontdekt, moet u het apparaat onmiddellijk uitschakelen en
dit aan een supervisor melden.
d)
Alleen het servicepunt van de fabrikant mag het apparaat repareren. Voer zelf geen reparaties uit!
e)
Gebruik in geval van brand een poeder- of kooldioxide (CO2) brandblusser (een die bestemd is voor
gebruik op onder spanning staande elektrische apparaten) om de brand te blussen.
f)
Gebruik het apparaat in een goed geventileerde ruimte.
g)
Controleer regelmatig de staat van de veiligheidslabels. Indien de etiketten onleesbaar zijn, moeten zij
worden vervangen.
h)
Bewaar deze handleiding voor toekomstig gebruik. Als dit apparaat aan een derde wordt doorgegeven,
moet de handleiding worden meegegeven.
i)
Bewaar verpakkingselementen en kleine montagedelen op een plaats die niet toegankelijk is voor
kinderen.
j)
Houd het apparaat uit de buurt van kinderen en dieren.
k)
Indien dit apparaat samen met andere apparatuur wordt gebruikt, moeten ook de overige
gebruiksaanwijzingen worden opgevolgd.
Herinner! Bescherm kinderen en andere omstanders bij het gebruik van het apparaat.
2.4.
Persoonlijke veiligheid
a)
Gebruik het apparaat niet als u moe of ziek bent of onder invloed van alcohol, verdovende middelen of
medicijnen die het vermogen om het apparaat te bedienen aanzienlijk kunnen beperken.
b)
De machine mag worden bediend door lichamelijk fitte personen die in staat zijn de machine te
hanteren, goed zijn opgeleid, deze bedieningshandleiding hebben doorgenomen en een opleiding
hebben gevolgd op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk.
c)
De machine is niet ontworpen om te worden bediend door personen (inclusief kinderen) met beperkte
mentale en sensorische functies of personen zonder relevante ervaring en/of kennis, tenzij ze onder
toezicht staan van een persoon die verantwoordelijk is voor hun veiligheid of instructies hebben
gekregen over het bedienen van de machine. machine.
NL