5) Als het apparaat in werking is, komt aan de onderkant condens vrij. Plaats
het afvoeraccessoire in de opening en clip dit correct vast. Bevestig hieraan een
slang om de condens af te voeren.
B.Bekabeling
1)
Het apparaat moet worden aangesloten op de geschikte voltage die
overeen moet komen met de nominale voedingstroom van de producten.
2)
Zorg dat het apparaat correct geaard is.
3)
De bekabeling moet worden uitgevoerd door een professionele installateur
en conform het bijgeleverde bekabelingschema.
4)
Er moet een aardlekbeveiliging geïnstalleerd worden conform de
wetgeving betreffende aansluiting (installatieautomaat ≤ 30mA).
5)
De installatie van de voedingskabel en de interfacekabel moet volgens de
normen gebeuren en deze kabels mogen niet onderling afhankelijk zijn.
C.Schakel de stroom in als de volledige installatie van de kabel
voltooid en nogmaals getest is.
8