stekker naar rechts tot tegen de aanslag .
Plaats de antennes vervolgens verticaal . Als
de antenne later opnieuw moeten worden
weggenomen, draait u de ring voor het
ontgrendelen eerst naar links .
De antennes kunnen ook met behulp
van geschikte bussen (bv . BNC-1511) en
verbindingskabels (bv . RTF-1) op het front-
paneel gemonteerd worden . Hiervoor die-
nen de montagegaten (8) .
Met de montageprofielen TXS-100BNC
kunnen de antennes ook buiten het rack
worden aangebracht, bv . als er niet vol-
doende plaats is voor de antennes of als er
andere apparaten in het rack de radiogol-
ven hinderen . De hoekprofielen zijn uitge-
rust met een 1 m lange verbindingskabel .
3) De XLR-aansluitingen MIC OUT (13) van
de acht ontvangstmodules kunnen op acht
microfooningangen van een mengpaneel
of versterker worden aangesloten .
Als het mengsignaal van de acht ont-
vangstmodules nodig is, wordt dit van de
bus LINE OUT (14) naar een lijningang ge-
stuurd . Voor instelling van de mengver-
houding zie hoofdstuk 4 .3 .
4) Sluit de bijgeleverde netadapter aan op de
voedingsspanningsjack DC INPUT (15) en
plug hem in een stopcontact (230 V~/ 50 Hz) .
5) Voor het inschakelen van de ontvanger
houdt u de toets POWER (10) ingedrukt
tot de displays (1) oplichten .
Om daarna uit te schakelen, houdt
u de toets ingedrukt tot de displays OFF
aangeven . Als de ontvanger langere tijd
niet wordt gebruikt, trekt u de netadap-
ter van de ontvanger uit het stopcontact,
want zelfs bij een uitgeschakelde ontvan-
ger verbruikt de netadapter een geringe
hoeveelheid stroom .
6) De andere instellingen voor een ontvangst-
module worden hieronder beschreven .
Voor elke ontvangstmodule (RECEIVER
1– 8) voert u na elkaar de instellingen in .
4.2 Het transmissiekanaal instellen
Een vrij transmissiekanaal kan automatisch
worden gezocht of handmatig ingesteld .
Aansluitend stelt u slechts met een druk op
de knop de radiomicrofoon via een infrarood-
signaal op hetzelfde kanaal in .
1) Om een vrij ontvangstkanaal automa-
tisch te zoeken, houdt u de toets ACT (5)
ingedrukt tot op het display het symbool
voor de zoekopdracht wordt weergege-
ven (
) . Na korte tijd verschijnt op het
display het nummer van het gevonden
kanaal . De bijbehorende frequenties vindt
u terug in de tabel op pagina's 20 / 21 .
2) Om een bepaalde transmissiefrequentie
in handmatig in te stellen, selecteert
u de bijbehorende kanaalgroep en het
kanaalnummer in de tabel op pagina's
20 / 21 .
a) Druk eenmaal op de toets SET (6), zodat
op het display de cijfers voor GROUP
knipperen .
b) Zolang de cijfers knipperen (gedurende
enkele seconden na het drukken op de
toets SET, of ), stelt u de kanaal-
groep in met de toets of (7) .
Opmerking: Mochten de cijfers stoppen met
knipperen voordat u het instellen van de groep
hebt beëindigd, drukt u nogmaals op de toets
SET .
c) Om het kanaalnummer in te stellen,
drukt u enkele keren op de toets SET
tot de cijfers voor CHANNEL knipperen .
d) Stel de kanaalnummers in met de toets
of . Zodra de cijfers niet meer knip-
peren, is de kanaalinstelling opgeslagen .
3) Als bij nog uitgeschakelde radiomicrofoon
een van de leds ANTENNA A of B (2) op-
licht, worden storingen of signalen van een
ander radiosysteem ontvangen . Stel in dit
geval een ander kanaal in .
4) Schakel de radiomicrofoon in en houd de
infraroodsensor van de radiomicrofoon in
de richting van de infraroodled (4) op de
ontvanger (zie evt . bedieningshandleiding
van de radiomicrofoon) . De afstand mag
niet meer dan 1,5 m bedragen en tussen
de sensor en het infraroodled moet er een
visuele verbindingslijn zijn .
Druk kort op de toets ACT (5) . De ach-
tergrondverlichting van het display op de
radiomicrofoon licht op en de radiomicro-
foon is daarmee op hetzelfde kanaal als de
ontvanger ingesteld .
5) Nadat de ontvanger en de radiomicro-
foon op hetzelfde transmissiekanaal zijn
ingesteld, licht op de ontvanger een van
beide leds ANTENNA A of B (2) op, afhan-
kelijk van welke antenne het beste signaal
ontvangt . Als geen van deze leds oplicht,
controleert u het volgende:
1 . Zijn de batterijen van de radiomicrofoon
leeg?
2 . Is de ontvangst door metalen voorwer-
pen in het transmissietraject verstoord?
3 . Kunt u de ontvangst door draaien van
de ontvangstantennes verbeteren?
4 . Is de afstand tussen ontvanger en radio-
microfoon te groot?
5 . Is de storingsonderdrukking met de re-
gelaar SQUELCH (12) te hoog ingesteld?
(hoofdstuk 4 .4)
4.3 De mengverhouding van de
microfoonsignalen instellen
Op de bus LINE OUT (14) is het mengsignaal
van de ontvangstmodules beschikbaar . Om
de mengverhouding van de afzonderlijke sig-
nalen in te stellen, kunt u het geluidsvolume
van de acht microfoonsignalen afzonderlijk
wijzigen . Hiervoor zou eerst het signaal moe-
ten worden ingesteld dat het luidst hoorbaar
moet zijn, om zo gelijktijdig het uitgangs-
niveau van de bus LINE OUT aan te passen aan
Deze gebruiksaanwijzing is door de auteurswet be schermd eigendom van MONACOR
GmbH & Co. KG. Een reproductie – ook gedeeltelijk – voor eigen commerciële doeleinden is verboden.
de ingang van het volgende apparaat . Voeg
vervolgens de andere microfoonsignalen toe .
1) Schakel het audioapparaat na de ontvan-
ger in of schuif de bijbehorende regelaar
van het mengpaneel open .
2) Druk driemaal op de toets SET (6), zodat
de cijfers voor VOL knipperen .
3) Spreek/zing in de microfoon en stel zolang
de cijfers knipperen (enkele seconden lang
na het bedienen van de toets SET, of ),
het geluidsvolume in met de toets of
(7) (regelbereik 00 – 63) .
Opmerking: Mochten de cijfers stoppen met
knipperen voordat u het instellen van de groep
hebt beëindigd, drukt u opnieuw drie keer de
toets SET .
4) Zodra de cijfers niet meer knipperen, is de
instelling opgeslagen .
4.4 De storingsonderdrukking
instellen
Stel met de regelaar SQUELCH (12) de drem-
pelwaarde in, waarbij de storingsonderdruk-
king moet aanspreken . De storingsonderdruk-
king dempt de ontvanger, wanneer tijdens
spreek- of zangpauzen storingssignalen wor-
den ontvangen, waarvan het niveau onder
de ingestelde drempelwaarde ligt . Een hoge
drempelwaarde reduceert echter ook het
bereik van het microfoonsysteem . Immers,
als de sterkte van het radiosignaal onder de
ingestelde drempelwaarde zakt, wordt de
ontvanger eveneens gedempt . Stel daarom bij
goede ontvangst een hogere drempelwaarde
in (regelaar naar MIN draaien) en bij grotere
afstand tussen radiomicrofoon en ontvan-
ger een lagere waarde (regelaar naar MAX
draaien) .
5 Technische gegevens
Draaggolffrequenties: � � � 672,000 – 696,975 MHz
kanalen zie tabel pagi-
na's 20 / 21
Signaal /Ruis-
verhouding HF: � � � � � � � � 105 dB
Audiofrequentiebereik: � � 30 – 18 000 Hz
Dynamiek: � � � � � � � � � � � � 120 dB
THD: � � � � � � � � � � � � � � � � < 0,5 %
Audio-uitgangen
MIC OUT (1– 8): � � � � � � 25 mV, 600 Ω,
XLR, gebalanceerd
LINE OUT (Mix): � � � � � � 350 mV, 600 Ω,
6,3 mm-jack, ongeba-
lanceerd
Voedingsspanning: � � � � � via bijgeleverde net-
adapter op 230 V~ / 50 Hz
Omgevings-
temperatuurbereik: � � � � � 0 – 40 °C
Afmetingen (B × H × D): � � 482 × 90 × 310 mm,
(2 RE)
Gewicht: � � � � � � � � � � � � � 4,4 kg
Wijzigingen voorbehouden .
®
INTERNATIONAL
13