NL
De ingegraven inductieve lusdetector LD3 kan gebruikt worden om aan diverse installatie-eisen te voldoen indien de detectie
van bewegende grote metaalmassa's is vereist.
Om de beste prestaties van de detector LD3 te verkrijgen moeten de installatievoorschriften die in deze handleiding
beschreven zijn strikt opgevolgd worden.
OPGELET! Over het algemeen zijn inductieve lusdetectoren erg betrouwbaar om de massa van voertuigen te
detecteren maar het wordt afgeraden om ze als veiligheidssystemen te gebruiken.
Houd er rekening mee dat de LD3 geen menselijke vormen en andere niet-metalen voorwerpen detecteert.
Bovendien hebben deze inductieve lusdetectoren een beperkte actieradius die afhankelijk kan zijn van de
afmetingen van de metaalmassa van het voertuig en de grootte van de lus.
PLAATSEN VAN DE LUS
Nadat de functie vastgesteld is die de detector LD3 moet vervullen, moet de volgende variabelen in aanmerking genomen
worden:
- Het wegdek en de fundering van de weg moet in goede staat zijn, omdat de detector door de beweging van slechts 1
millimeter van de draden waar de inductieve lus uit bestaat geactiveerd kan worden.
- Alle metalen voorwerpen die zich in de onmiddellijke nabijheid van de inductieve lus bevinden kunnen ongewenste effecten
aan de detector veroorzaken en de goede werking ervan dus nadelig beïnvloeden.
De nabijheid van deze voorwerpen kan voornamelijk een vermindering van de gevoeligheid veroorzaken of valse
inschakelingen of, maar dit is zeldzamer, de uitschakeling van de detector verhinderen als het voertuig er eenmaal overheen
gereden is.
Geasfalteerde of betonnen wegen die versterkt zijn met metalen structuren kunnen de hierboven beschreven effecten
veroorzaken.
VORM VAN DE LUS
De vorm van de ingegraven inductieve lus kan rechthoekig of vierkant zijn met versteksneden van 45 graden op de 4 hoeken
(fig. B). Hierdoor kan de ingegraven geleider bij veranderingen in de temperatuur uitzetten zonder dat er schade aangericht
wordt.
Als de breedte van de inductieve lus groter is dan 1 meter, vermindert de gevoeligheid in het midden.
Om de werking van de detector LD3 te verbeteren, moet de inductieve lus zodanig aangelegd worden dat er zich minimaal 2
zijden gelijktijdig onder het voertuig bevinden.
Als u niet zeker bent van de toe te passen vorm en grootte, is het verstandig om eerst een testlus boven op het wegdek aan te
leggen.
Leg de lus uit en houd de lus op zijn plaats met in de weg bevestigde spijkers op de hoeken van de vorm.
Het is wenselijk om diverse tests te doen ook met kleinere of hogere voertuigen dan de voertuigen die gedetecteerd moeten
worden.
Op fig. B is de toe te passen vorm te zien.
ZAGEN VAN HET WEGDEK
Gebruik een steenzaag om 15-30 mm diepe sleuven (fig. B) in het wegdek te maken om de geleiders die de inductieve lus
vormen erin te leggen.
Maak beginnend bij een hoek een sleuf tot aan de LD3 zodat de geleiders erin gelegd kunnen worden om de lus te verbinden.
De verbindingsgeleiders tussen de LD3 en de lus moeten onderling verbonden worden, de sleuf moet dus breed genoeg zijn
om ze te kunnen bevatten.
AANLEGGEN VAN DE INDUCTIEVE LUS
De inductieve lus moet aangelegd worden door een enkele geïsoleerde koperen geleider met een doorsnede van niet minder
dan 1,5 mm2 te gebruiken.
De geleider moet in de sleuf gelegd worden die in het wegdek is gemaakt en een aantal "slagen" in de lus gedraaid worden
(windingen) wat afhangt van de omtrek van de lus, van de nabijheid van andere detectoren LD of metalen voorwerpen.
Op fig. C is het aantal slagen (windingen) aangegeven dat de geleider gedraaid moet worden op basis van de lengte van de
lus.
Als er twee inductieve lussen met soortgelijke afmetingen en vorm op minder dan 2 meter afstand van elkaar geplaatst zijn,
moet de geleider een extra slag ("winding") in één daarvan gedraaid worden.
De geleider moet ook een extra slag ("winding") in de lus gedraaid worden ook als de weg metalen versterkingen bevat of als
er zich een metalen voorwerp in de onmiddellijke nabijheid bevindt.
Beginnend bij de LD3 moet er een geleider in de verbindingssleuf tot aan de vorm van de lus gelegd worden, waarbij de
geleider het door de vorm vereiste aantal slagen (windingen) gedraaid moet worden en waarna u de geleider weer naar de
LD2 moet laten lopen (fig. D).
De twee geleiders die in de verbindingssleuf lopen moeten onderling verbonden worden en om de 50 mm minimaal één slag
(winding) gedraaid worden.
Sluit deze 2 geleiders aan op de 2 klemmen die op de tekening op fig. E met LOOP aangegeven zijn.
Als er meer dan één paar door de verbindingssleuf loopt, is het raadzaam om de paren af te schermen en de afscherming aan
de zijde van de detectoren te aarden.
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN (fig. E)
BELANGRIJK! De detector LD3 moet zijn eigen stroomvoorziening hebben.
De verbinding tussen LD3 en de lus moet zo kort mogelijk zijn en mag niet meer zijn dan 2-3 m.
Er zijn 3 verschillende uitgangen aanwezig met een "spanningsvrij" contact en de volgende functies:
- OUT 1 ingangscontact (ENTRY): dit relais wordt gedurende ongeveer 1 sec. ingeschakeld telkens als er een voertuig
wordt gedetecteerd door de lus.
15