componenten, eventueel moeten condensatoren
worden ontladen.
-
Plaats de twee testpennen 7 en 8 op de te con-
troleren installatiecomponenten.
- Bij doorgang (weerstandswaarde R ≤ 100 Ω -
200 Ω) weerklinkt een geluidssignaal en de gele
LED's 1 , 2 en 3 lichten op.
-
Aan de hand van de LED-niveau-indicator 1 , 2
en 3 kan de hoogte van de weerstandswaarde
grof worden ingeschat.
≤ 100 Ω
Weerstand (R)
-
200 Ω
Zoemer:
●
1 LED 100 Ω
●
2 LED 1 kΩ
●
3 LED 10 kΩ
-
Om de doorlaatrichting van een diode te bepalen,
plaatst u de zwarte - testpen 8 tegen de kathode
en de rode + testpen 7 tegen de anode van de
diode. De doorlaatrichting is bepaald wanneer de
gele LED's 1 , 2 en 3 als een looplicht oplichten.
-
Als op de controleplaats een spanning staat,
waarschuwt het toestel door het oplichten van de
rode LED's 4 en/of 5 voor de aanwezigheid van
een stoorspanning. De controle moet onmiddel-
lijk worden gestopt en de spanningsvrijheid moet
worden verzekerd!
Instelling van het zoemervolume
Het volume van de zoemer kan in vier standen worden
ingesteld. Stand 1 (stil), stand 2 (gemiddeld), stand 3
(luid) en stand 4 (zoemer: UIT, LED-zaklamp: AAN).
Om het volume in te stellen, sluit u de testpennen 7
en 8 kort en houdt u de toets ingedrukt tot het
gewenste volume ingesteld is. Het ingestelde zoemer-
volume blijft opgeslagen tot het weer wordt gewijzigd.
5.
Stoorspannings- en polariteitsweergave
-
Plaats de twee testpennen 7 en 8 tweepolig
tegen de te controleren installatiecomponenten.
-
De LED's voor de stoorspanningsindicatie 4 en
5 herkennen gelijk- (
() in een bereik van 6 V - 400 V.
-
Wisselspanningen () worden aangegeven door
het gelijktijdig oplichten van de + LED 4 en de -
LED 5 .
-
Gelijkspanningen (
door het oplichten van de + LED 4 of de - LED
5 . De + LED 4 licht op wanneer de pluspool van
de spanningsbron aan de rode + testpen 7 en de
minpool van de spanningsbron aan de zwarte -
testpen 8 wordt aangelegd.
Opgelet!
De stoorspanningsindicatie vormt geen vervanging
voor een tweepolige spanningstester om de span-
ningsvrijheid vast te stellen.
Bijkomende indicatie voor stoorspanningsherken-
ning (tweepolig)
Als de zoemer tijdens de doorgangsmeting ingescha-
keld is, waarschuwt een pulserend geluidssignaal
voor de aanwezigheid van een stoorspanning. Als de
zoemer tijdens de doorgangsmeting uitgeschakeld is,
knippert de LED-zaklamp als er een stoorspan-
ning aanwezig is. De bijkomende indicatie (pulserend
geluidssignaal of knipperende LED-zaklamp ) kan
worden uitgeschakeld. Plaats daartoe de twee test-
pennen 7 en 8 op een spanningsbron (6 V - 400 V)
en bedien de toets gedurende ca. 1 seconde. Om
de bijkomende indicatie (pulserend geluidssignaal of
knipperende LED-zaklamp ) te activeren, herhaalt u
06/ 2014
> 10 kΩ
≤ 1 kΩ
≤ 10 kΩ
≤ 100 kΩ
1.
●
2.
●
●
3.
) en wisselspanningen
) worden aangegeven
de procedure.
6.
Eénpolige buitengeleidercontrole (fase)
-
Leg de zwarte - testpen 8 of de rode + testpen
7 eenpolig tegen de te controleren installatiecom-
ponent. Let er in elk geval op dat bij de eenpolige
buitengeleidercontrole (fase) de blanke testelek-
trode 6 niet in contact komt met de andere test-
pen en deze contactvrij blijft.
-
Als de rode LED 4 knippert, staat op deze
installatiecomponent de buitengeleider (fase) van
een wisselspanning.
Bijkomende indicatie voor buitengeleidercontrole
Indien nodig kan een bijkomende indicatie (pulserend
geluidssignaal of knipperende LED-zaklamp ) wor-
den geactiveerd voor de buitengeleidercontrole. Om
● ↓
deze functie te activeren, contacteert u eenpolig de
● ↓
zwarte - testpen 8 of de rode + testpen 7 met de bui-
tengeleider (fase) van een stopcontact en bedient u de
● ↓
toets gedurende ca. 1 seconde. Om de bijkomende
indicatie uit te schakelen, bedient u toets nogmaals.
De bijkomende indicatie (pulserend geluidssignaal of
knipperende LED-zaklamp ) is afhankelijk van het
ingestelde zoemervolume van de doorgangsmeting.
(zie hoofdstuk 4).
Opmerking:
De eenpolige buitengeleidercontrole (fase) is in het
geaarde net mogelijk vanaf 230 V, 50 Hz / 60 Hz (fase
t.o.v. aarde).
7.
Kabelbreukdetector
-
De kabelbreukdetector lokaliseert aanraakvrij
kabelbreuken aan blootliggende en onder span-
ning staande leidingen.
-
Beweeg de detector over een spanningsvoe-
rende leiding (bijv. kabeltrommel of lichtketting)
van de voedingsplaats (fase) in de richting van het
andere leidinguiteinde.
-
Zolang de leiding niet onderbroken is, knippert de
rode LED 4 .
-
De kabelbreukplaats is gelokaliseerd als de rode
LED 4 uitgaat.
Bijkomende indicatie voor kabelbreukdetector
Een geactiveerde bijkomende indicatie (pulserend
geluidssignaal of knipperende LED-zaklamp ) tij-
dens de eenpolige buitengeleidercontrole (zie hoofd-
stuk 6) is eveneens actief voor de kabelbreukdetector.
Opmerking:
De kabelbreukdetector kan worden gebruikt in een
geaard net vanaf 230 V, 50 Hz/ 60 Hz (fase t.o.v.
aarde).
8.
LED-zaklamp
Opgelet!
Potentieel gevaarlijke optische straling!
Kijk niet direct of indirect via weerkaats-
ende oppervlakken in de straal, gevaar
voor het netvlies!
-
Het toestel beschikt over een geconcentreerde,
krachtige LED-zaklamp , die door bediening van
de toets kan worden in- of uitgeschakeld.
-
De LED-zaklamp wordt automatisch uitgeschakeld
na ca. 2 minuten.
Instellen van de lichtsterkte
De lichtsterkte van de LED-zaklamp kan in vier
standen worden ingesteld.
Stand 1 (25%), stand 2 (50%), stand 3 (75%) en stand
4 (100%). Om de lichtsterkte in te stellen, houdt u de
toets ingedrukt tot de gewenste lichtsterkte inge-
steld is. De hoogste stand 4 (100%) wordt bevestigd
door een geluidssignaal. De ingestelde lichtsterkte
blijft opgeslagen tot aan de volgende wijziging.
DUTEST
pro
®
23