6. De apparaten koppelen
Optieschakelaar 2 op de uitbreidingsunit moet op 'ON' staan. De adresschakelaars moeten allemaal zijn
uitgeschakeld. De adres- en optieschakelaars op de relaismodule moeten allemaal zijn uitgeschakeld.
Apparaten worden aan de ontvanger gekoppeld via de ingebouwde koppelingsschakelaar en de ledreeks.
Druk EEN keer op de koppelingsschakelaar op de ontvanger om de koppelingsprocedure te starten.
Ledlampje 1 rechts op het apparaat knippert (20 seconden);
1.
2.
Plaats de batterijen binnen 20 seconden in apparaat 1;
3.
Het ledlampje dooft;
Druk TWEE KEER op de koppelingsschakelaar op de ontvanger;
4.
Ledlampje 2 rechts op het apparaat knippert (20 seconden);
5.
Plaats de batterijen binnen 20 seconden in apparaat 2.
6.
Herhaal deze procedure voor alle volgende apparaten. Druk bijvoorbeeld 3 keer op de knop om apparaat 3
te koppelen.
Aanduiding van ledlampjes
Links
1
2
7. Relaismodule en indeling van uitbreidingsunit
1
2
ON
ON
1 2 3 4
1 2 3 4
Z8
Z7
Z6
12V
8
7
40
Rechts
3
4
1
3
4
5
GPE
GT
GLB
Z5
Z4
Z3
Z2
Z1
1
1
2
3 4
5 6
7
8
0V
T
R
1 2 3 4 1 2 3 4
6
5
2
3
4
Relaismodule
1. Adresschakelaar: ongebruikt
6
2. Optieschakelaar: schakelaar 4 kan worden gebruikt voor wandeltest
7
3. Algemene communicatiefout: wijst op een communicatiefout met een
8
apparaat
4. Algemene sabotage: wijst op sabotage van een apparaat, IXP of ontvanger
5. Algemeen, batterij leeg: wijst op een lege batterij in een apparaat
9
6. Statusledlampje: knippert een keer per seconde
7. Ledlampje voor verzenden: knippert tijdens het verzenden van informatie
10
8. Ledlampje voor ontvangen: knippert tijdens het ontvangen van informatie
9. Netwerkverbinding: voor verbinding met de uitbreidingsunit
10. Sabotageschakelaar: sabotage onzichtbaar
11. Sabotage uitschakelen: schakelt onzichtbaarheid van sabotage uit
12. Zoneverbindingen: maakt verbinding met normaal gesloten zones op
centrale
Uitbreidingsunit
1. Netwerkverbindingen: verbinding met relaismodule
2. Sabotageschakelaar voor kap en achterzijde: moet open staan tijdens het
2
koppelen van apparaten
3
3. Ledlampjes voor koppeling: voor het koppelen van apparaten
4. Ledlampjes voor netwerk: de knippersnelheid is afhankelijk van de RF-
4
activiteit
5. Statusledlampje: knippert stabiel (aan of uit duidt op een storing)
6. Koppelingsschakelaar: wordt gebruikt om apparaten te koppelen
7. RF-lampje: knippert tijdens het verzenden of ontvangen van gegevens
8. Sabotage uitschakelen: schakelt sabotage aan kap en achterzijde: uit
Geen koppeling
Apparaat 1 wordt gekoppeld
Apparaat 2 wordt gekoppeld
Apparaat 3 wordt gekoppeld
Apparaat 4 wordt gekoppeld
Apparaat 5 wordt gekoppeld
Apparaat 6 wordt gekoppeld
Apparaat 7 wordt gekoppeld
Apparaat 8 wordt gekoppeld