Tabla de contenido

Publicidad

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 7

Installatie

Let op:
Raadpleeg voor algemene richtlijnen met betrekking tot
systeemplanning, ontwerp, installatie, ingebruikname, gebruik
en onderhoud de norm EN 54-14 en de lokale regelgeving.
Raadpleeg de lijst met compatibele besturingssystemen voor
informatie over apparaten die kunnen worden gebruikt in
brandsysteemtoepassingen waarvoor EN 54-13 moet worden
nageleefd.
Vóór de installatie
Conventionele zone-monitoreenheden voegen een aanzienlijke
belasting toe aan de adresseerbare detectielus.
Gebruik altijd de berekeningssoftware van de System Builder-
lus om de voorspelde lusbelasting vóór installatie te valideren.
Als het vereiste aantal modules in uw installatie een hogere
belasting vereist dan beschikbaar, overweeg dan om
conventionele brandmeldcentrales toe te voegen aan uw
adresseerbare netwerk om overbelasting van de detectielus te
voorkomen.
Let op:
Voor een correcte werking moet de bedrijfsspanning
van het apparaat liggen tussen 21 en 28 VDC.
Richtlijnen voor
intrinsiek
De module moet onmiddellijk buiten het intrinsiek veilige (Ex-
geclassificeerde) gebied en zo dicht mogelijk bij de GBX2000-
barrière worden geïnstalleerd wanneer deze in een intrinsiek
veilig systeem wordt gebruikt.
De module moet worden geconfigureerd voor intrinsiek veilige
werking (zie "Configuratie").
WAARSCHUWING:
Alleen apparaten die op de uitgang van
de GBX2000 zijn aangesloten, kunnen het intrinsiek veilige
gebied binnengaan.
Montage
Installeer de module in de beschermende behuizing, zoals in
Afbeelding 1 wordt getoond. De verbindingskabels moeten
door het kabelgat aan de achterkant van de beschermende
behuizing worden gevoerd voordat de module wordt vastgezet.
Adressen toewijzen
Aan elke module moet een adres tussen de 1 en 128 zijn
toegewezen. Gebruik de met 0 tot 12 gemarkeerde draaiknop
om de tien- en honderdtallen van het adres in te stellen en
gebruik de met 0 tot 9 gemarkeerde draaiknop voor de
overgebleven cijfers. Zie Afbeelding 5 voor een voorbeeld van
de adresinstellingen.
Opmerking:
Om mechanische effecten van transport en
opslag te vermijden, raden we u aan de schijven eerst linksom
(naar de stand 0) en vervolgens rechtsom (naar de hoogste
stand) te draaien alvorens het gewenste adres in te stellen.
P/N 10-5106-501-55NC-03 • 15APR19
veilige installaties
Om het adres van een operationele module te wijzigen:
1.
Koppel de module los van de lus.
Wacht ten minste 5 seconden totdat de module volledig is
uitgeschakeld.
2.
Wijzig het adres op de module met behulp van de
draaiknoppen.
3.
Verbind de module met de lus.
4.
Configureer de melder op het nieuwe adres en verwijder
daarna het oude melderadres via het paneel.
Configuratie
De bedieningsmodus van de module (standaard of intrinsiek
veilig) wordt geconfigureerd met jumpers J4 en J5, zoals
weergegeven in de onderstaande tabel. De
standaardconfiguratie is voor standaardgebruik (niet intrinsiek
veilig gebruik).
Jumper
Standaard
J4
Aan
J5
Uit
Let op:
Controleer altijd de configuratie van de jumper om
zeker te zijn dat deze overeenkomt met uw installatietype
(standaard of intrinsiek veilig).
Bedrading
Bedrading voor
standaard installatie (niet intrinsiek veilig)
Verbind de module met de adresseerbare lus met de COM1
(negatieve) en COM2 (positieve) ingangen, zoals getoond in
afbeelding 2. COM1 en COM2 zijn polariteitsgevoelig.
Zie afbeelding 3 voor conventionele zone-uitgangsbedrading
voor standaardtoepassingen. De conventionele zone-uitgang
vereist een eindelijnsweerstand van 3,9 kΩ.
Conventionele lusimpedantie/belastingen voor
standaardinstallaties worden weergegeven in de onderstaande
tabel.
Kortsluiting circuit
Brand
Storing
Normaal*
Open circuit
* Inclusief alle apparaten en de 3.9 KΩ EOL-weerstand.
Bedrading voor intrinsiek veilige installatie
Verbind de module met de adresseerbare lus met de COM1
(negatieve) en COM2 (positieve) ingangen, zoals getoond in
afbeelding 2. COM1 en COM2 zijn polariteitsgevoelig.
Zie afbeelding 4 voor conventionele zone-uitgangsbedrading
voor intrinsiek veilige toepassingen. De conventionele zone-
uitgang vereist een eindelijnsweerstand van 3,9 kΩ.
Installeer nooit standaard conventionele detectoren achter de
intrinsiek veilige barrière.
Intrinsiek veilig
Uit
Aan
< 40 Ω
130 Ω tot 760 Ω
1,1 kΩ tot 1,4 kΩ
2,1 kΩ tot 4,5 kΩ
> 7,5 kΩ
19 / 32

Publicidad

Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido