50CM (20")
PLAFOND
MINIMUM
nooit hier
middelpunt plafond
MUUR
beste plaats
0.9M (3ft)
acceptabele plaats
horizontale afstand vanaf piek
Figuur 3
Figuur 4
WAAR MOETEN ROOKMELDERS NIET GEÏNSTALLEERD WORDEN
Als rookmelders worden geïnstalleerd op plaatsen waar ze niet goed werken, leidt dat tot vals
alarm. Om vals alarm te vermijden dient u rookmelders niet te installeren in de volgende situaties:
verbrandingsdeeltjes zijn bijproducten van iets dat brandt. Daarom installeert u geen rookmelders op of
bij plaatsen waar verbrandingsdeeltjes aanwezig zijn, om vals alarm te voorkomen. U installeert ook geen
rookmelders in keukens met weinig ramen of slechte ventilatie, garages waar uitlaatgassen aanwezig
kunnen zijn, of in de buurt van ovens, boilers/geisers en ruimteverwarmers. Installeer geen rookmelders
op minder dan 6 meter (20 voet) afstand van plaatsen waar verbrandingsdeeltjes gewoonlijk aanwezig
zijn, zoals in keukens. Als een afstand van 6 meter (20 voet) niet mogelijk is, bv. in een camper, probeer
dan de rookmelder zo ver mogelijk van de verbrandingsdeeltjes te installeren. Zorg ter voorkoming
van vals alarm voor een goede ventilatie op zulke plaatsen. In vochtige of zeer vochtige ruimten, of
bij badkamers met douche. Vocht uit de lucht kan de sensorkamer binnentreden en condenseren tot
druppels nadat het afgekoeld is. Hierdoor kan vals alarm gegeven worden. Installeer rookmelders op
minstens 3 meter (10 voet) afstand van badkamers. In zeer koude of warme omgevingen, inclusief
onverwarmde gebouwen of bijgebouwen. Als de temperatuur boven of onder het bedrijfsbereik komt van
de rookmelder, werkt de rookmelder niet goed. Het temperatuurbereik van uw rookmelder is 4°C tot 38°C
(40°F tot 100°F). In zeer stoffige of vuile omgevingen kan zich stof en vuil verzamelen in de sensorkamer
van de rookmelder. De rookmelder wordt daardoor overgevoelig.
Bovendien kan stof of vuil de openingen van de sensorkamer verstoppen, waardoor de rookmelder
geen rook meer detecteert. In de buurt van luchtstromen of erg tochtige ruimtes wegens bijvoorbeeld
airconditioners, verwarmingen of ventilatoren, kan de rook door de luchtstroming en tocht van de
rookmelder weggedreven worden. Ruimtes met stilstaande lucht bevinden zich vaak bovenin een
spits dak, of in de hoeken tussen plafonds en muren. Stilstaande lucht kan verhinderen dat de rook
een rookmelder bereikt. In ruimten met overlast van insecten. Als insecten de sensorkamer van een
rookmelder binnen gaan kan dat leiden tot vals alarm. Verwijder insecten als ze overlast geven voordat
u een rookmelder installeert. In de buurt van TL-lampen kan elektrisch "geluid" van de lampen vals alarm
veroorzaken. Installeer rookmelders op minstens 1,5 meter (5 voet) afstand van zulke lampen.
WAARSCHUWING: Verwijder nooit de batterijen om een hinderlijk alarm te stoppen. Open een raam
of verdrijf de lucht rond de rookmelder om de rook kwijt te raken. Het alarm stopt wanneer de rook weg
is. Als er nog steeds vals alarm wordt gegeven, reinig dan de rookmelder zoals beschreven in deze
gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING: Ga niet dichtbij de rookmelder staan wanneer het alarm klinkt. Het alarm is luid om u
te wekken in een noodgeval. Teveel blootstelling aan de zoemer kan schadelijk zijn voor uw gehoor.
DRAADVERBONDEN NETWERK (gebruik I/O port, alleen SEC-SA30)
Als de rookmelder gebruikt wordt in een "Draadverbonden netwerk", dan moeten alle rookmelders
onderling verbonden worden (zie bedradingsschema) door middel van 18AWG 2-polige draden
(kerndoorsnede 0,8m) en aangesloten op de I/O port.
Boor hiertoe een gat met de vereiste diameter door de onderhelft zoals aangegeven op het middelste
schema en breng de rookmelder aan op de onderhelft.
17