Voorbeeld:
In dit scenario zijn er drie clients in de beheertabel weergegeven. Client 1 en 2 zijn draadloos en client
3 is bekabeld.
1. De "MAC-adresbeheer"-functie is ingeschakeld.
2. "Connection control" is ingeschakeld en alle bekabelde en draadloze clients die niet in de
"beheertabel" zijn vermeld, mogen zich verbinden met dit apparaat.
3. "Association control" is ingeschakeld en alle draadloze clients die niet in de "beheertabel" zijn
vermeld, mogen zich niet verbinden met met het draadloze LAN.
4. Client 1 en 3 hebben vaste IP-adressen van de DHCP-server van dit apparaat of zijn handmatig
toegewezen:
ID 1 – "00-12-34-56-78-90" --> 192.168.12.100
ID 3 – "00-98-76-54-32-10" --> 192.168.12.101
Client 2 krijgt het IP-adres uit de pool van IP-adressen opgegeven in de "DHCP Server"-pagina of hij
kan een handmatig toegewezen statisch IP-adres gebruiken.
Als bijvoorbeeld client 3 een IP-adres probeert te gebruiken dat verschilt van het adres in de
beheertabel (192.168.12.101), zal het verbinden met dit apparaat worden geweigerd.
5. Client 2 en 3 en andere bekabelde clients met een MAC-adres die niet in de beheertabel is
gespecificeerd, zijn allemaal toegestaan om met dit apparaat verbinding te maken. Maar client 1
wordt geweigerd om met dit apparaat te verbinden.
6. Client 1 en 2 mogen met het draadloze LAN verbinden maar, maar een draadloze client met een
MAC-adres dat niet in de beheertabel is gespecificeerd, mag dit niet. Client 3 is een draadloze client
en wordt dus niet door koppelingsbeheer beïnvloed.
181