Na afloop van de installatie dient er een controle van de werking van het alarmsysteem plaats te vinden. Daarvoor moet de
volgende testsequentie binnen de eerste 20 seconden van de kalibreertijd (snel knipperen van de LED) worden uitgevoerd.
Bij elke controlestap wordt de kalibreertijd 20 seconden verlengd om voldoende tijd voor het uitvoeren van alle controle-
stappen te garanderen.
Voorbereidingen voor de controle:
Voorste zijraam aan de bestuurderskant helemaal openen, alle portieren, achterklep en motorkap sluiten.
1.
Portieren met de originele afstandsbediening afsluiten.
2.
Binnen 15 seconden na de voorafgaande stap met een hand voor de ultrasone sensoren bewegingen maken en
daarbij erop letten, dat de richtingsaanwijzers knipperen.
3.
Binnen 20 seconden na de voorafgaande stap de achterklep met de originele afstandsbediening ontgrendelen en
openen; daarbij erop letten, dat de richtingsaanwijzers knipperen; vervolgens de achterklep sluiten.
4.
Binnen 20 seconden na de voorafgaande stap het bestuurdersportier openen; daarbij erop letten, dat de
richtingsaanwijzers knipperen; vervolgens het portier sluiten.
5.
Binnen 20 seconden na de voorafgaande stap de motorkap openen; daarbij erop letten, dat de richtingsaanwijzers
knipperen; vervolgens de motorkap sluiten.
6.
Om het deactiveren van het alarmsysteem met behulp van de originele sleutel van de auto te controleren, tot aan het
einde van de kalibreertijd wachten (langzaam knipperen van de LED), een portier van de auto openen (het alarm wordt
geactiveerd) en het contact met de sleutel van de auto inschakelen. Binnen enkele seconden wordt het alarm
gedeactiveerd (LED gaat uit).
CONTROLE VAN HET ALARMSYSTEEM
NL