Instructies voor de elektrische aansluiting
Neem daarom de volgende instructies in acht:
• Gebruik voor de doorvoer van de aansluitkabels indien mogelijk originele doorvoeren of
andere doorvoermogelijkheden, zoals b. v. bekledingsranden, ventilatieroosters of blinde
schakelaars. Als er geen doorvoeren voorhanden zijn, moet u voor de betreffende kabels
bijbehorende gaten boren. Controleer van tevoren of er voldoende ruimte is voor de boor aan
de achterkant.
• Leg de kabels indien mogelijk altijd binnen in het voertuig aan, want daar zijn ze beter
beschermd dan buiten op het voertuig.
Als u de kabels desondanks buiten op het voertuig aanlegt, let dan op een veilige bevestiging
(door extra kabelbinders, isolatieband etc.).
• Houd bij het aanleggen van de kabels altijd voldoende afstand met hete en bewegende
voertuigonderdelen (uitlaatpijpen, aandrijfassen, dynamo, ventilatoren, verwarming etc.) om
beschadigingen aan de kabel te vermijden. Gebruik voor de mechanische bescherming
ribbelbuis of dergelijke beschermingsmaterialen.
• Schroef de steekverbinding vast als bescherming tegen het binnendringen van water (afb. g,
pagina 7).
• Let er bij het leggen van de kabels op dat deze
– niet te zeer worden geknikt of verdraaid,
– niet langs randen schuren,
– niet zonder bescherming door doorvoeren met scherpe randen worden gelegd (afb. 3,
pagina 4).
• Bevestig de kabel veilig in het voertuig om verstrikken (gevaar om te vallen) te vermijden. Dit
kan gebeuren door kabelbinders, isolatieband of door vastplakken met lijm.
• Bescherm iedere doorvoer aan de buitenkant d.m.v. geschikte maatregelen tegen het
binnendringen van water, b. v. door de kabel met afdichtingspasta aan te brengen en door de
kabel en de doorvoertule in te spuiten met afdichtingspasta.
I
INSTRUCTIE
Begin met het afdichten van de doorvoeren pas, nadat alle instelwerkzaamheden aan
de camera zijn afgesloten en de benodigde lengtes van de aansluitkabels vastliggen.
86
CAM80CM
NL