Bedieningshandleiding
Vereisten voor elektrische weide-afrasteringen
4.
In overeenstemming met bijlage BB deel BB.1 van IEC 60335-2-76
Elektrische weide-afrasteringen en de bijbehorende apparatuur moeten zodanig worden
geïnstalleerd, bediend en onderhouden dat het gevaar voor mensen, dieren en hum omgeving
zoveel mogelijk wordt verminderd.
Elektro-afrasteringsconstructies waarbij het gevaar groot is dat mensen of dieren erin vastraken,
dienen te worden vermeden.
Raak elektrische afrasteringsdraden vooral niet met het hoofd, de
nek of de romp aan. Klim niet over een meerdraads elektrische
afrastering heen, niet erdoorheen en niet eronderdoor. Gebruik
een poort of een speciaal ontworpen overgang.
Een elektrische weide-afrastering mag niet op twee of meer afzonderlijke
elektroafrasteringsapparaten of op onafhankelijke afrasteringscircuits van hetzelfde
elektroafrasteringsapparaat worden aangesloten.
De afstand tussen de draden van twee elektrische weide-afrasteringen die door gescheiden
elektro-afrasteringsapparaten met onafhankelijke impulsen worden gevoed, moet minstens
2,5 m bedragen. Als deze opening moet worden gesloten, dienen hiervoor elektrisch
niet-geleidende materialen of een geïsoleerde metalen afscheiding te worden gebruikt.
Prikkeldraad of scheermesdraad mag niet op een elektro-afrasteringsapparaat worden
aangesloten.
De stroomvoerende draad of draden van een elektrische weide-afrastering kunnen met een
nietstroomvoerende afrastering met prikkeldraad of scheermesdraad worden aangevuld. De
steuninrichtingen van de stroomvoerende draden dienen zo te worden geconstrueerd dat
tussen de stroomvoerende draden en het verticale vlak van de niet-stroomvoerende draden een
minimum afstand van 150 mm is gegarandeerd. Het prikkeldraad en scheermesdraad dienen
op regelmatige afstanden te worden geaard.
Volg onze adviezen over het aarden op.
Tussen de aardingselektrode van het elektro-afrasteringsapparaat en mogelijke andere
componenten die op een aardingssysteem zijn aangesloten, zoals bijvoorbeeld de
randaarding van de stroomvoorziening of de aarding van het telecommunicatiesysteem, dient
een minimum afstand van 10 m te worden aangehouden.
60