22
NL. Reduceertoestellen. Gebruiksaanwijzing.
4.3. Kijken of het reduceertoestel voor de betref-
fende gassoort geschikt is
(zie markering punt 3).
4.4. Kijken of de aansluiting van cilinderafsluiter
schoon en niet beschadigd is. Als de aanslui-
ting beschadigd is mag het reduceertoestel
niet aangesloten worden.
4.5. Voor het aansluiten van het reduceerventiel
de cilinderafsluiter 1 x kort openen en weer af-
sluiten om eventuele verontreinigingen te ver-
wijderen. Daarbij niet voor de afsluiter staan
en niet de hand voor de afsluiter houden.
4.6. Reduceertoestel met resp. De schroefverbin-
ding of de aansluitbeugel (2) gasdicht met
cilinderafsluiter (1) verbinden. Instelschroef (5)
moet loodrecht naar beneden wijzen.
4.7. Slang op slangpilaar (7) en d.M.V. Een war-
telmoer aan het reduceertoestel bevestigen.
Slangen volgens iso 3821 en slangaansluitin-
gen volgens en 560 aanwenden. Passende
slangklemmen gebruiken.
4.8. Druk instellen
Voordat het systeem met gas gevuld word, dient
het volgende gecontroleerd te worden:
1.
Of de juiste reduceerventielen gebruikt worden.
2.
Alle manometers op „0" staan.
3.
De druk instelknop volledig uitgedraaid is (te-
gen de wijzers van de klok in).
4.
Alle uitgaande afsluiters gesloten zijn.
Eerst afsluiter (6) sluiten en reduceertoestel door
losdraaien van de instelknop (5) ontspannen.
Cilinderafsluiter langzaam openen, manometer
(3) geeft de druk in de cilinder aan. Afsluiter
(6) openen en de afsluiter op het te gebruiken
apparaat een beetje openen. Nu door aandraaien
van de instelknop (5) de gewenste druk instellen
en op de werkdrukmanometer (4) afl ezen. Door
aan de instelknop (5) te draaien moet de werkdruk
gecorrigeerd worden.
4.9. Opmerking bij reduceertoestellen met aan-
duiding door fl owmeterbuis. Instellen van de
benodigde doorlaat: eerst afsluiter (6) sluiten.
Cilinderafsluiter (1) langzaam openen. Inhoud-
smanometer (3) geeft de cilinderdruk aan.
Afsluiter (6) openen en de afsluiter aan het te
gebruiken apparaat openen. Door afregelen
van afsluiter (6) de gewenste doorlaat (l/min)
instellen.
5. Buiten gebruikstellen
•
Cilinderafsluiter (1) sluiten, het reduceertoestel
wordt drukvrij, instelknop (5) ontspannen.
•
Afsluiter op het reduceertoestel sluiten.
6. Gebruik en onderhoud
6.1. Reduceertoestel altijd tegen beschadigingen
beschermen (regelmatig kontroleren).
6.2. De instelling van de overdrukveiligheid mag
niet veranderd worden.
6.3. Op goede conditie van dichtingen, dichtvlak-
ken en manometers letten.
6.4. Bij storingen, bijv. Oplopen van de werk-
druk bij een afname = 0, lekkage tegen op
atmosfeer, defecte manometers of afblazen
van de overdrukveiligheid, het reduceer-
toestel buiten gebruik stellen en meteen de
cilinderafsluiter sluiten.
Storingen kunnen vele oorzaken hebben.
Vermijdt u, voor uw eigen veiligheld, eigen-
handig manipuleren en repareren.