De testkabels hebben een eigen weerstand van 0,1Ω tot 0,2 Ω, die het
meetresultaat beïnvloedt. Om een beter meetresultaat te bereiken in het
bereik tot 200 Ω, sluit u de meetleidingen kort en noteert u de weerstand.
Deze waarde trekt u dan van de actueel gemeten waarde af.
Bij metingen van meer dan 1 MΩ kan het scherm enkele seconden flikkeren
tot de exacte waarde wordt getoond.
Doorgangstest
Opgelet: Voor het vermijden van elektrische schokken schakelt u de
stroom van het te testen toestel uit en ontlaadt u alle condensatoren,
voordat u weerstandsmetingen uitvoert.
1.
Zet de draaiknop op de
2.
Druk op de SELECT‐knop om de gewenste functie te selecteren.
3.
Raak het schakelcircuit of het te testen deel aan met de testpunten. Het
beste koppelt u de spanningsvoorziening van het te testen deel los, zodat
de rest van het schakelcircuit geen storingen bij de weerstandsmeting
veroorzaakt.
4.
Bij een weerstand van minder dan ca. 60 Ω hoort u een signaaltoon. Bij
een open schakelcircuit wordt op het display "OL" of "1" getoond.
Diodenmeting
1.
Zet de draaiknop op de
2.
Druk op de SELECT‐knop om de gewenste functie te selecteren.
3.
Raak met de testpunten de te testen diode aan. De doorlaatspanning
geeft 400 tot 700 mV aan. De blokkeerspanning geeft "OL" of "1" aan.
Defecte dioden geven in beide richtingen een waarde van 0 mV of
"OL"/"1" aan.
‐ Positie
‐ Positie
NL 11