Diepteaanslag (10) inzetten en door vastdraaien van de extra
handgreep (9) vastzetten.
Door het verschuiven van de diepteaanslag kunnen, al naar gelang
de lengte van de boor, serieboringen met dezelfde boordiepte
worden uitgevoerd.
2. Het inzetten en wisselen van werktuigen (fig. 2)
Voor het wisselen van het werktuig – de stekker uit het
stopcontact!
De machine is voorzien van het SDS-plus opnamesysteem.
Reinig de opnameschacht van de werktuigen voor het inzetten in de
machineopname met een droge doek van stof en grove vervuiling.
Doe met een schone doek of een penseel wat machinevet uit het
bijgesloten doosje op de opnameschacht.
Vergrendelingsbussen (2) terugtrekken en vasthouden.
Stofvrij werktuig draaiend in de werktuigopname schuiven tot de
aanslag en de vergrendelingsbussen (2) loslaten. Het werktuig
vergrendelt zich zelf.
Controleer de vergrendeling door aan het werktuig te trekken.
Om het werktuig uit te nemen de vergrendelingsbussen (2)
terugtrekken en het werktuig eruit nemen.
3. Beitelwerk (fig. 3/4)
Voor beitelwerkzaamheden moet de draaifunctie van de boor- en
beitelhamer worden uitgeschakeld.
Daarvoor de omschakelaar voor draaistop (3) met de pijl op de
markering (a) aan de kast van de machine draaien.
De omschakelaar voor slagstop (6) moet in positie (d) staan.
4. Werken met de boor (fig. 3/4)
Voor het aanboren van gladde of makkelijk te beschadigen opper-
vlakken (zoals tegels) kan de slagfunctie worden uitgeschakeld.
Draai de omschakelaar voor slagstop (6) met de pijl op positie (c),
om de slagfunctie uit te schakelen.
De omschakelaar voor draaistop (3) moet in positie (b) staan.
NL - 53