Aanwijzing
Zware fietsen dichtbij het voertuig en lichte fietsen
(bv. kinderfietsen) verder achter op de fietsdrager monteren.
De eerste fiets met de tandwielen naar het voertuig monteren.
Eerste fiets monteren
28
27
25
26
1. Grendel (25) indrukken en de spanriemen (26) uittrekken.
2. Klemmen (27) met draaigreep (28) vastschroeven tot de
vereiste buisdiameter van het fietsframe is bereikt.
3. Fiets op de wielgoten (9) plaatsen die het dichtst bij de
achterklep zitten en beveiligen tegen kantelen.
Aanwijzing
Houder (11) aan het fietsframe bevestigen, omdat andere
onderdelen van de fiets beschadigd kunnen raken. Er mogen
geen bouwdelen, bv. schakel- en remkabels worden ingeklemd.
Defecte klemmen moeten onmiddellijk worden vervangen.
28
4
27
30
26
29
4. Houder (11) aan het fietsframe bevestigen. Klem (27) met
draaigreep (28) vastschroeven en met sleutel (4)
vergrendelen. Sleutel (4) uitnemen.
5. Spanriem (26) in het midden tussen twee spaken door leiden,
in de gespen (29) rijgen en met de spanner (30)
vastdraaien (pijl).
9
11
Voorzichtig
De spanriemen (26) niet te strak spannen omdat anders de
spanriemen (26) en/of de banden/velgen kunnen worden
beschadigd.
De spanriemen (26) worden door spannen onder spanning
gezet. Om deze spanning af te bouwen moet de grendel (25)
eventueel met kracht worden ingedrukt.
Aanwijzing
De tapschroeven van de houders dienen regelmatig te worden
gereinigd en gesmeerd, om te voorkomen dat de draaigrepen
vast gaan zitten.
Tweede fiets monteren
9
M+P-25A-0084
De montage van de tweede fiets gebeurt op dezelfde manier als de
montage van de eerste fiets. Er dient rekening te worden gehouden
met de tegenovergestelde plaatsing van de twee fietsen.
Aanwijzing
Houder (12) aan het fietsframe bevestigen, omdat andere
onderdelen van de fiets beschadigd kunnen raken. Er mogen
geen bouwdelen, bv. schakel- en remkabels worden ingeklemd.
Defecte klemmen moeten onmiddellijk worden vervangen.
De tweede fiets wordt met de lange houder (12) bevestigd.
M+P-25A-0169
- 37 -
12
M+P-25A-0170