Lees de bedieningshandleiding en de bijgevoegde
!
brochure ‚Garantie- en aanvullende aanwijzingen'
volledig door. Volg de daarin beschreven aanwijzingen
op. Bewaar deze documentatie goed.
Functie / toepassing
Meettang voor de meting in het bereik van de overspannings-
categorie CAT III tot max. 600 V. Met het meetapparaat kunnen
gelijk- en wisselstroommetingen, gelijk- en wisselspannings-
metingen, weerstandsmetingen en doorgangstests binnen
de gespeci ceerde bereiken worden uitgevoerd. Bovendien
beschikt het apparaat over een PEAK-functie, een MAX/MIN-
weergave, een Hold-functie en een true RMS meting (root-
mean-square). Het apparaat is uitgerust met een
zaklamp en een verlicht display.
Veiligheidsinstructies
• Gebruik het apparaat uitsluitend doelmatig binnen de
aangegeven speci caties.
• Waarborg vóór iedere meting dat het te controleren bereik
(bijv. leiding), het testapparaat en het toegepaste toebehoren
(bijv. aansluitleiding) in optimale staat verkeren. Test het
apparaat op bekende spanningsbronnen (bijv. 230V-contact-
doos voor de AC-controle of de autoaccu voor de DC-controle).
Het apparaat mag niet meer worden gebruikt als één of
meerdere functies uitvallen.
• Bij de omgang met spanningen van meer dan 25V AC resp.
60V DC dient uiterst voorzichtig te worden gewerkt. Bij
contact met de elektrische geleiders bestaat bij deze
spanningen al levensgevaar door elektrische schokken.
• Let op dat altijd de correcte aansluitingen, de correcte
positie van de draaischakelaar en het correcte bereik voor
de betreffende meting geselecteerd zijn.
• Schakel vóór het meten resp. controleren van weerstand, door-
gang, dioden of capaciteit de spanning van het stroomcircuit
uit. Let op dat alle hoogspanningscondensators ontladen zijn.
• Gebruik uitsluitend de originele meetleidingen. Deze moeten
over dezelfde nominale spannings-, categorie- en ampère-
waarden beschikken als het meetapparaat.
• Grijp de meetpunten alleen vast aan de handgrepen. De meet-
contacten mogen tijdens de meting niet worden aangeraakt.
• Gebruik het apparaat niet in omgevingen die met geleidende
deeltjes belast zijn of waarin door optredend vocht (bijv. door
condensatie) een tijdelijk geleidende atmosfeer ontstaat.
22
NL