Jumpers
J2: TERM-jumper (Afbeelding 4, item 4). Stel het op het laatste
apparaat in de bus in.
J5: Relaisjumper (Afbeelding 4, item 8). Selecteer de
relaisspanningsmodus. Raadpleeg "Relais" hieronder voor
meer informatie.
Dipswitch
Elke draadloze DI die op de bus van het ATS-controlepaneel
wordt aangesloten, wordt door het ATS-controlepaneel
geïdentificeerd aan de hand van een uniek adres, dat u instelt
met de dipswitches 1 t/m 4 op de DI. In Afbeelding 5 worden
de 15 mogelijke draadloze DI-adressen weergegeven.
Opmerking:
Gebruik het adres 0 niet.
Leds
ATS1236 heeft de volgende leds:
•
D2: ATS-bus Rx. Rood, knippert wanneer gegevens naar
het controlepaneel worden verzonden.
•
D4: ATS-bus Tx. Groen, knippert wanneer gegevens van
het controlepaneel worden ontvangen.
•
D6: LoNa-communicatie. Groen, knippert wanneer een
geldig pakket wordt ontvangen van het LoNa-apparaat.
•
D7: 63-bits communicatie. Blauw, knippert wanneer een
geldig pakket wordt ontvangen van het 63-bits apparaat.
•
D8: Radiosensitiviteit. Geel, brandt wanneer de
sensitiviteit handmatig of automatisch is verminderd
(−8 dBm), bijvoorbeeld in het programmeermenu wanneer
het paneel is ingesteld op een EN-compatibele modus.
•
D9: Voedingseenheid Groen, brandt wanneer de stroom
aan is.
•
D15: Heartbeat. Rood. Drie keer knipperen per seconde
betekent dat de module niet is geregistreerd of één keer
knipperen per seconde betekent dat de module is
geregistreerd.
Opmerking:
Leds worden uitgeschakeld wanneer de
behuizing wordt gesloten.
Nummering van ingangen en uitgangen
Tabel 1: Ingangnummering
Apparaat
Ingangen
Controlepaneel
1–16
DI 1
17–48
DI 2
49–80
DI 3
81–112
DI 4
113–144
DI 5
145–176
DI 6
177–208
DI 7
209–240
DI 8
241–272
DI 9
273–304
DI 10
305–336
30 / 50
Apparaat
DI 11
DI 12
DI 13
DI 14
DI 15
DI 16 [2]
DI 17
DI 18
DI 19
DI 20
DI 21
DI 22
DI 23
DI 24
DI 25
DI 26
DI 27
DI 28
DI 29
DI 30
[1]
[2]
Sabotage
Twee rubberen drukknoppen voorkomen dat er kan worden
gesaboteerd bij de voorbehuizing en de achterwand. Om de
sabotagestatus van een DI te wissen, moeten beide sabotage-
ingangen worden verzegeld. De behuizing moet worden
bevestigd op een vlak oppervlak met de afdekking gesloten.
Als een van de sabotage-ingangen open is, is de
sabotagestatus van de DI actief.
Relais
De ontvanger beschikt over een NO-NC relais, welke gebruikt
kan worden voor bedrade sturingen. Dit is het eerste
uitgangsnummer van de DI. Raadpleeg de
programmeerhandleiding van het controlepaneel voor meer
Uitgangen
informatie.
1–8
De relais is voor uw gemak verbonden aan uitgang J6 met
17–48
Normally open en Normally closed-verbindingen.
49–80
De relais kan in drie verschillende modi worden geconfigureerd
81–112
om verschillende toepassingen te ondersteunen. Gebruik
113–144
jumper J5 om de modus te selecteren die bij uw behoeften
past. Zie Afbeelding 6.
145–176
•
177–208
209–240
241–272
•
273–304
305–336
Ingangen
337–368
369–400
401–432
433–464
465–480 [1]
497–528
529–560
561–592
593–624
625–656
657–688
689–720
721–752
753–784
785–816
817–848
849–880
881–912
913–944
945–976
Ingangen 17 tot 32 van uitbreiding 15 kunnen niet gebruikt
worden.
U kunt niet meer dan 15 uitbreidingen op één systeemdatabus
aansluiten. Om meer LAN-modules op een controlepaneel aan te
sluiten, is het noodzakelijk om ATS4500A(-IP) met ATS670
tweede RS485 LAN-uitbreidingsmodule te installeren.
Geen jumper (fabrieksinstelling): Droog contact op de
uitgangaansluiting. Maximale belasting is 30 VAC bij
1 A of 30 VDC bij 1 A.
Jumper tussen − en C: Aardbus voor uitgangaansluiting bij
doorgaans 0 V. Overschrijd de relaisspanning van 30 VAC
bij 1 A of 30 VDC bij 1 A niet
P/N 466-2938-ML • REV B • ISS 15APR19
Uitgangen
337–368
369–400
401–432
433–464
465–496
497–528
529–560
561–592
593–624
625–656
657–688
689–720
721–752
753–784
785–816
817–848
849–880
881–912
913–944
945–976