Het monstervolume kalibreren met de vloeistofsensor
Kalibreer het monstervolume met ingeschakelde vloeistofsensor om de monstervolumes enigszins
aan te passen.
1. Ga naar PROGRAM SETUP (Programma-instellingen)>MODIFY SELECTED (Selectie
wijzigen)>LIQUID SENSOR (Vloeistofsensor)>ENABLE (Inschakelen) om na te gaan of de
vloeistofsensor is ingeschakeld.
2. Plaats de inlaatslang in het monster- of kraanwater.
Opmerking: Gebruik het monsterwater voor de meest nauwkeurige meting.
3. Plaats de slang aan de uitlaatzijde van de pomp in een cilinder met schaalverdeling.
4. Druk op VOLUME CALIBRATION (Volumekalibratie) en selecteer CALIBRATION (Kalibratie).
5. Selecteer START (Starten). De pomp draait omgekeerd om de inlaatslang door te spoelen. De
pomp draait vervolgens in de juiste richting en neemt het monstervolume dat is opgegeven in het
monsternameprogramma. De pomp draait omgekeerd om de inlaatslang door te spoelen.
6. Wanneer het monster is genomen, selecteert u DONE (Gereed). Vergelijk het volume van het
monster in de cilinder met schaalverdeling met het monstervolume dat is ingevoerd in het menu
met programma-instellingen.
7. Indien het volume dat is verzameld verschilt van het monstervolume in het huidige programma,
geeft u het volume op dat daadwerkelijk is verzameld. Druk op ENTER. De sensor wordt
aangepast om nauwkeurig alle geprogrammeerde volumes te meten.
8. Selecteer START (Starten) om het monsternameprogramma te starten of CANCEL (Annuleren)
om het volumekalibratiemenu te sluiten.
Het monstervolume handmatig kalibreren
Indien de vloeistofsensor is uitgeschakeld, moeten alle volumes handmatig op tijd worden
gekalibreerd. Het monstervolume wordt gekalibreerd voor het volume dat is opgegeven in het huidige
programma. Indien het monstervolume in het programma wordt gewijzigd, moet het monstervolume
opnieuw worden gekalibreerd voor het nieuwe volume.
1. Selecteer PROGRAM SETUP (Programma-instellingen)>MODIFY SELECTED (Selectie
wijzigen)>LIQUID SENSOR (Vloeistofsensor)>DISABLE (Uitschakelen) om na te gaan of de
vloeistofsensor is uitgeschakeld.
2. Plaats de inlaatslang in het monster- of kraanwater.
3. Plaats de slang aan de uitlaatzijde van de pomp in een cilinder met schaalverdeling.
4. Druk op VOLUME CALIBRATION (Volumekalibratie). Selecteer een van de volumes die u wilt
kalibreren als er meer dan een volume wordt getoond.
5. Selecteer START (Starten). De pomp draait omgekeerd om de inlaatslang door te spoelen. De
pomp draait vervolgens in de juiste richting en begint het monster te nemen.
6. Stop de pomp bij het geselecteerde volume of de spoellocatie:
• Sample volume (Monstervolume): druk op STOP (Stoppen) wanneer het volume dat is
opgegeven in het hoofdprogramma is verzameld.
• Rinse (Spoelen): druk op STOP (Stoppen) wanneer de vloeistof in de inlaatslang bij de
vloeistofsensor komt.
• Storm volume (Stormvolume): druk op STOP (Stoppen) wanneer het volume dat is opgegeven
in het stormwaterprogramma is verzameld.
7. Selecteer DONE (Gereed) om naar de volgende volumekalibratie te gaan of op REPEAT
(Herhalen) om de kalibratie te herhalen.
8. Wanneer alle monsters zijn gekalibreerd, selecteert u DONE (Gereed).
9. Sluit de uitlaatslang aan op de slangfitting op de sampler.
10. Selecteer START (Starten) om het monsternameprogramma te starten of CANCEL (Annuleren)
om het af te sluiten.
Nederlands 203