NL
BASISREGELS VOOR UW VEILIGHEID
2. Werk alleen bij voldoende daglicht of bij
voldoende kunstverlichting.
3. Vermijd
het
grasmaaimachine op nat gras te gebruiken .
4. Op hellend terrein uw voeten steeds stevig
neerzetten.
5. Rustig lopen, nooit rennen.
6. Op hellende terreinen in de richting dwars op
de helling bewegen en nooit naar boven of
naar beneden.
7. Wees uiterst voorzichtig op het moment dat u
van richting moet veranderen op hellende
terreinen.
8. Vermijd het werken op terreinen met een te
sterke helling.
9. Wees uiterst voorzichtig bij het omkeren van
de versnelling en bij het achteruit trekken van
de grasmaaimachine
10. Zet de motor (en dus het snijblad) stil wanneer
de grasmaaimachine schuin moet worden
gehouden voor het oversteken van een terrein
zonder gras, of wanneer de grasmaaimachine
van en naar het werkterrein moet worden
getransporteerd.
11. Gebruik de grasmaaimachine niet wanneer de
beschermingen gebreken vertonen of zonder
de
veiligheidsvoorzieningen,
bijvoorbeeld
de
grasopvangzak.
12. Verander niets aan de afstelling van de motor
en probeer niet handmatig het toerental van
de motor te verhogen.
13. Het snijblad en de koppeling van de
overbrenging (indien de machine hiermee is
uitgerust) los zetten alvorens de motor te
starten.
14. Bij het starten van de motor (zowel handmatig
als door middel van de schakelaar) altijd goed
opletten en de instructies opvolgen. Houd uw
voeten ver uit de buurt van het snijblad.
15. De grasmaaimachine niet schuin houden
gedurende de inwerkingstelling (zowel
handmatig als door middel van de schakelaar),
tenzij de machine voor het starten schuin moet
worden gehouden. In dit geval de machine
niet schuiner houden dan strikt noodzakelijk is
en alleen het gedeelte dat ver van de bediener
verwijderd is omhoog tillen.
16. Start de motor niet wanneer u zich tegenover
de afvoeropening van het gras bevindt.
17. Plaats de handen en voeten niet in de nabijheid
van of onder de roterende delen. Blijf altijd op
18
zoveel
mogelijk
zoals
deflector
en/of
veilige afstand van de opening voor de
grasafvoer.
de
18. De grasmaaimachine nooit optillen en nooit
transporteren met een draaiende motor.
19. Stop de motor en maak de bougiekabel los.
19.1
Alvorens een obstakel te verwijderen
of de afvoeropening voor het gras vrij
te maken.
19.2
Schakel de motor uit en wacht tot het
snijblad volledig tot stilstand is
gekomen alvorens de opvangzak
voor het gras te verwijderen of de
afvoer van het gras te ontstoppen.
Alvorens de machine schoon te
maken of onderhoud of reparaties uit
te voeren, moet u controleren of het
snijblad en alle andere bewegende
delen volledig tot stilstand zijn
gekomen. Koppel de bougiekabel af
en houd deze weg van de bougie, om
zo een ongewenste inschakeling van
de machine te voorkomen.
19.3
Wanneer men een vreemd voorwerp
treft, de motor uitschakelen, de
bougiekabel loskoppelen en de
grasmaaier nauwkeurig inspecteren
om eventuele schade op te sporen.
de
Laat eventuele schade verhelpen
alvorens de motor weer aan te zetten;
wend u tot een gespecialiseerd
servicecentrum.
19.4
Indien de machine abnormale trillingen
vertoont, de motor uitschakelen en de
oorzaak van de trillingen proberen te
achterhalen. Normaal gesproken
duiden de trillingen op een probleem.
20. Stop de motor:
20.1
Iedere keer dat u de grasmaaimachine
onbeheerd achterlaat.
20.2
Voor het bijvullen van de benzine.
20.3
Volledige stilstand van het mes
afwachten alvorens de graszak af te
nemen of de maaihoogte te regelen.
21. Zet bij het uitzetten van de motor de versnelling
op het minimum en sluit na het stoppen van de
motor de benzinekraan (indien aanwezig).
22. Wanneer de motor aan staat, dient men de
gegeven veiligheidsafstand van het stuur in
acht te nemen.
23. Het handvat van het startkoord in het daarvoor
bestemde oog plaatsen op de duwboom.
De motor niet starten wanneer het handvat