NL
1.
Montage van het voorwiel
Schuif de vooras door het vorkstanggat, plaats het voorwiel tussen de vork en trek de as door
het wiel en het tweede gat in de vorkstang. Zet de as aan beide zijden vast met een ring en
e en moer. Zorg ervoor dat het wiel gemakkelijk draait.
2.
Montage van de vorkstang
Lijn de vorkstang (1) op de voorkant van het lichaam uit zodat de M8X135-schroef (2)
gemakkelijk van bovenaf door de gaten schuift. Van onderaf met een moer (3) vastzetten.
3.
Montage van de linker voetsteun
Plaats de voetensteun aan de linkerkant van het lichaam en duw deze open totdat deze op
zijn plaats klikt.
4.
Montage van de steunwielen
Draai het lichaam om. Plaats de as van de steunwielen in de uitsparing aan de onderzijde en
schroef ze vast met 2 schroeven.
5.
Montage van de voorkuip en voorwielbescherming
Plaats de voorkuip en wielbeschermer op de vorkstang en druk aan totdat deze op zijn plaats
klikt.
6.
Batterijconnector
Sluit alle connectoren aan zoals weergegeven in afbeelding 6. Sluit alleen steekverbindingen
aan die in elkaar passen en let erop dat u de polariteit niet verwisselt. Zorg ervoor dat de rode
draad (a) (positief) en de zwarte draad (b) (negatief) zijn aangesloten op hun respectieve
klemmen van dezelfde kleur.
3
1
Probleem
De batterij kan niet meer opgeladen worden
De batterij kan niet meer worden opgeladen, hoewel de batterij en de lader
in orde zijn.
De rijtijd is erg kort
Model werkt niet.
Na het aanzetten rijdt het voertuig niet.
Na het aanzetten het voertuig rijdt, of slechts in één richting
Na het aanzetten rijdt het voertuing slechts ein één richting
De actieve zekering wordt geactiveerd en schakelt het apparaat voor
enkele seconden uit. Eerst is een enkele klik hoorbaar.
Schakelaars in en voertuig verslijten zeer vaak.
Let op
Schakel het model na elk gebruik onmiddellijk uit als het model is voorzien van een aan/uit schakelaar. Als het model een accu heeft die kan worden verwijderd of is uitgerust met een
losneembare steekverbinding, moet de accu na elk gebruik uit het model worden gehaald. De accu kan volledig leeg raken als het model per abuis wordt ingeschakeld of de accu
en het model worden niet losgekopeld. In zo'n geval verliest de accu zijn vermogen of kan zodanig worden beschadigd dat het laden of ontladen van de accu niet meer mogelijk is of
tijdens dit proces kan verbranden (brandgevaar). De volledig lege accu's kunnen nooit meer worden opgeladen of ontgeladen. Om diepe ontlading van de batterij te voorkomen, mag
de spanning nooit lager dan 5,7 V zijn. De spanning van volledig opgeladen accu is ca. 6,5 V. Om de diepe ontlading veroorzaakt door de zelfontlading van de accu te voorkomen,
dient de accu na gebruik volledig te worden opgeladen. De accu dient volledig te worden opgeladen na ca.10 minuut wachttijd na gebruik en niet later dan 12 uur na gebruik. Als de
accu lange tijd niet gebruikt wordt, dient dan ten minste elke 3 maanden op correcte spanning (min. 6,2 V) en op eventuele beschadiging te worden gecontroleerd. Indien nodig op te
laden of te verwijderen. Anders kan de batterij diep ontladen en onherstelbaar worden vernietigd. Een diep ontladen accu valt niet onder de garantie en moet op kosten van
de klant worden vervangen.
14
4
2
5
Oorzaak
Lader of batterij defect.
Laad contactdoos defect
De batterij is diep ontladen of versleten.
De batterij is verkeerd aangesloten.
ON/OFF schakelaar defect.
Motorkabel verkeerd of niet aangesloten.
Gas- of richtingsschakelaar defect.
Richtingsschakelaar defect.
Belast of kortsluiting
Vuil en vocht beschadigen de schakelaars.
7.
Laden
• Tijdens het laden moet het voertuig zijn uitgeschakeld.
• Steek de oplader in het stopcontact, de LED brandt groen. Sluit de oplader aan op het
oplaadcontact.
• De LED op uw oplader brandt rood zolang de batterij wordt opgeladen. Als de LED weer
groen gaat branden, is de batterij volledig opgeladen.
• De oplaadtijd is 10 uur.
• Het is niet aangeraden de accu vaker dan 1 keer binnen 24 uur te laden.
• De oplader en accu worden tijdens het laden warm.
Waarschuwing!
• De lader is geen speelgoed. Gebruik alleen de bijgeleverde oplader.
• De batterij mag alleen worden opgeladen door of onder toezicht van een volwassene.
• De aansluitklemmen mogen niet kortgesloten worden.
• De lader moet regelmatig worden gecontroleerd op beschadigingen aan de kabel, de
stekker, de ombouw en andere onderdelen. Als er schade wordt opgemerk, mag de lader
niet worden gebruikt totdat de schade is repareerd.
• Geef het model na elk gebruik voldoende tijd om af te koelen alvorens het opnieuw te
gebruiken. Wanneer u een vervangingsbatterij gebruikt, laat de batterij dan ten minste
15 minuten afkoelen voordat u het model weer gebruikt. Oververhitting kan leiden tot
beschadiging van de elektronica of tot brandgevaar.
● Koppel het model altijd onmiddellijk los van de oplader nadat het opladen is voltooid.
Koppel de lader altijd onmiddellijk los van de stroomvoorziening nadat u de stekker uit
het stopcontact hebt gehaald. Als het model of de lader na afloop van het laadproces
aangesloten blijft, kan dit leiden tot schade aan het model, de lader of de
stroomvoorziening (brandgevaar).
● Gebruik de lader alleen in droge ruimten.
Functies
1
Aan/uit schakelaar (ON/OFF)
Met de aan/uit schakelaar (ON/OFF) is het mogelijk het voertuig aan- en uitzetten.
2
Schakelaar
Vooruit:
Stel de knop „Forward-Backward" in de stand „Forward".
Nadat het gaspedaal wordt ingedrukt gaat het model vooruit.
Stoppen:
Het model stopt nadat de voet van het gaspedaal wordt genomen.
Stel de knop „Forward-Backward" in de neutrale stand.
Achteruit:
Stel de knop „Forward-Backward" in de stand „Backward".
Nadat het gaspedaal wordt ingedrukt, gaat het model achteruit.
Belangrijk!
Het voertuig moet stilstaan voordat de richting wordt gewijzigd.
Anders kan de versnelling of/en motor schade oplopen.
3
Muziek
Druk om muziek af te spelen
4
Hoorn
5
Gaspedaal
Druk op het gaspedaal om het model te laten bewegen.
Haal je voet van het gaspedaal en het model stopt.
Oplossing
Controleer lader en batterij.
Controleer of vervang het laadcontact.
Gebruik een nieuwe batterij en vermijd diepontlading.
Sluit de batterij op de juiste manier aan (zie gebruiksaanwijzing).
Controleer of vervang de schakelaar.
Controleer en sluit de motorkabel aan (zie gebruiksaanwijzing).
Controleer of vervang de schakelaar.
Controleer of vervang de schakelaar.
Vermijd belasing van het voertuig, of controleer het voertuig.
Rijd niet in natte of verontreinigde bebieden zoals weilanden,
grind, zand, e.d.