Programmering
In de volgende procedure wordt beknopt beschreven hoe u de
detector in het paneelgeheugen programmeert. Raadpleeg de
handleiding van het specifieke paneel en/of de ontvanger voor
meer informatie over de programmering.
1.
Stel het paneel in op de programmeermode.
2.
Selecteer in het menu DETECTORS INLEREN de
geschikte detectiegroep en toegewezen detectornummers.
3.
Wanneer u via het paneel wordt gevraagd de detector te
laten afgaan om deze in te leren, verwijdert u het lipje van
de batterij (afbeelding 1) of verwijdert u het kapje van de
detector (afbeelding 2). Plaats indien nodig de batterij in
de houder. Let daarbij goed op de polariteit (afbeelding 3).
4.
Het systeem moet aangeven dat de detector wordt
ingeleerd via het display en/of audiosignalen (afhankelijk
van het paneel).
5.
Verlaat de programmeermode.
Inputselectie
Op elk willekeurig moment kan slechts één interne
reedschakelaar worden gebruikt.
Plaats de inputselectiejumper om interne reedschakelaar 1,
interne reedschakelaar 2 of alleen een extern contact te
selecteren (afbeelding 4, item 1).
Reed 1
Opmerking:
wanneer u de inputselectiejumper plaatst, moet u
de stroom van het apparaat uitschakelen.
Bedrading extern contact
Gebruik de volgende specificaties voor het externe contact:
•
Maximale kabellengte: 30 m
•
Met strengen, Ø 0,5 tot1,0 mm (24–18 AWG)
•
Hermetisch afgesloten externe schakelaars (afgesloten
reedschakelaar) die bij een alarm minimaal
500 milliseconden lang openen of sluiten
U kunt op elk gewenst moment externe contacten in
combinatie met één interne reedschakelaar gebruiken.
U kunt maximaal vijf externe contacten in serie schakelen.
U kunt de aansluitingsblokken van de detector bekabelen met
kabels van een extern contact. Een contact bevat zowel alarm-
als sabotage-indicaties. Het externe contact is met kabels aan
twee EOL-weerstanden (end-of-line) bevestigd: één in serie
met en één parallel over het externe contact (afbeelding 5,
item 2).
EOL-weerstanden moeten op het externe detectieapparaat
worden geïnstalleerd voor een juiste supervisie. Bij een
normaal gesloten configuratie levert dit de volgende waarden
op:
•
Open/kortsluiting: Sabotage- of externe contacten worden
niet gebruikt
•
1 R (4,7 kΩ): Alle apparaten gesloten (één EOL)
•
2 R (9,4 kΩ): Alarm (beide EOL)
P/N 466-5226-EMEA-ML • REV E • ISS 09FEB21
Reed 2
Alleen extern
RF-communicatie controleren
Voordat u de detector gaat monteren, controleert u of de
montagelocatie voor de detector geschikt is voor de RF-
communicatie.
Controleer het volgende:
1.
Stel het paneel/de ontvanger in op de testmodus voor de
detector.
2.
Ga met de detector naar de montagelocatie.
3.
Houd de magneet naast de pijl aan het uiteinde van de
detector en trek de magneet vervolgens weg van de
detector.
4.
Luister naar de pieptonen van het paneel om de juiste
respons te bepalen (raadpleeg de specifieke documentatie
voor paneel/ontvanger).
5.
Sluit de testmodus voor de detector af.
Montage
Monteer de detector als volgt:
1.
Monteer de voet van de detector met behulp van twee
schroeven van 3,5 x 25 mm op de T- en L-montagegaten
(afbeelding 6).
2.
Plaats zowel de T- als de L-schroef en draai ze tot
halverwege aan.
3.
Breng eerst de L-schroef in de goede stand en draai deze
vervolgens vast.
4.
Draai als laatste de T-schroef vast. Draai de T-schroef niet
te stevig vast.
5.
Verwijder de magneet uit de basis.
6.
Lijn de pijl op de magneet uit met de kleine inkeping aan
de zijkant van de detector (afbeelding 7), afhankelijk van
welke interne reedschakelaar wordt gebruikt
(afbeelding 4).
7.
Monteer de voet van de magneet met de schroeven van
3,5 x 16 mm op niet meer dan 1 cm van de voet van de
detector. Plaats het kapje van de magneet terug.
8.
Bevestig het kapje van de detector op de voet van de
detector en draai dit vast met de schroef van 2,9 x 6,5 mm
(afbeelding 2).
De batterij vervangen
Wanneer het systeem aangeeft dat het energieniveau van de
batterij laag is, moet u de batterij onmiddellijk vervangen.
Gebruik de aanbevolen batterijen (zie "Specificaties" op
pagina 18) of neem contact op met de technische
ondersteuning voor meer informatie.
U vervangt de batterijen als volgt:
1.
Verwijder het kapje van de detector (afbeelding 2).
2.
Verwijder de batterij en verwerk ze als afval volgens de
plaatselijke wettelijke voorschriften.
3.
Plaats de vervangende batterij. Let goed op de polariteit
(afbeelding 3).
17 / 28