kan worden opgetreden.
BESCHRIJVING #2A - #2B1 - #2B2
Deze valharnassen zijn Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM [EPI]) tegen het vallen van hoogte
conform de norm EN361: 2002.
Wanneer een positioneringsgordel/riem in het harnas is geïntegreerd (Ref NUS55C) is deze ook
conform de norm EN358:2018 voor werkplekpositionering tegen het vallen van hoogtes.
Het afstelsysteem en de verschillende maten (#3) zorgen voor comfortabel gebruik en totale
veiligheid. Deze valharnassen (en geïntegreerde positioneringsgordel) zijn gemaakt van een band
van polyester met een breedte van 44 mm, onderling genaaid en verbonden door stelgespen en
metalen sluitingen.
De bevestigingspunten voor de valbeveiliging worden aangeduid met een «A» (Rug- en
borstbevestigingspunten). De vasthakingspunten die niet zijn aangeduid met de letters A of A/2
mogen niet als vasthakingspunt van de antivalbeveiliging worden gebruikt.
Wanneer het harnas is uitgerust met een positioneringsgordel, dienen zijdelingse (#1-13)
bevestigingspunten zonder aanduiding uitsluitend als werkplekpositionering (#2-B2 EN358:2018).
AANTREKKEN VAN HET HARNAS #4
1 : Pak het harnas bij het rugbevestigingspunt en haal de banden uit elkaar indien nodig.
2 : Eén voor éen de schouderbanden omdoen, als een vest, zonder de banden te laten kronkelen.
3 : De borstband vastkoppelen en verstellen al naar gelang de maat (#5.1).
4 en 5 : De beenbanden optrekken tot aan het kruis en vervolgens elke beenband vastkoppelen
en instellen (#5.1).
6 : De schouderbanden verstellen en straktrekken met de schouderbandgespen (#5.2).
(Platte sluitgespen #5.1) & (Afstelgespen schouderbanden #5.2) : 1. Langer maken, 2. Korter maken
7: Voor het model dat is voorzien van een riem/gordel (Ref : NUS55C) de riemverstelband
vastkoppelen en verstellen. (#5.1).
Het harnas en bijbehorende riem zijn correct afgesteld wanneer:
- Alle banden zijn correct ingesteld (niet te slap en niet te strak), zijn niet gekruist en zitten niet
gedraaid.
- Het bevestigingspunt is correct geplaatst ter hoogte van de schouderbladen.
- De borstband zit correct op het midden van de borstkas.
- De uiteinden van alle banden worden bijeengehouden in de elastische opberglussen.
CONTROLES
- Bij twijfel over de betrouwbaarheid van de uitrusting, deze niet gebruiken indien geen schriftelijke
toestemming is verkregen van een persoon die bevoegd is om te beslissen of de uitrusting (opnieuw)
gebruikt kan worden.
- Wanneer het valbeveiligingssysteem met andere veiligheidsonderdelen wordt samengesteld,
controleer dan of alle onderdelen compatibel zijn met elkaar en controleer of voldaan wordt aan
de richtlijnen uit de handleiding en de normen die gelden voor het valbeveiligingssysteem. Met
name controleren of de veiligheidsfunctie van het ene onderdeel niet belemmerd wordt door de
veiligheidsfunctie van een ander onderdeel en of deze elkaar niet in de weg zitten.
- Vóór elk gebruik van een valbeschermingssysteem moet verplicht de vrije ruimte (tirant d'air)
gecontroleerd worden die vereist is onder de gebruiker zodat bij een val er geen botsing plaatsvindt
met de grond, noch met een vast of bewegend obstakel dat zich op het traject bevindt.
- Controleer, op het oog, vóór, tijdens en na gebruik of de uitrusting in goede staat verkeert en
of er geen gebreken zijn: de staat van de banden, van de sluitnaden, van de stelgespen, van de
bevestigingspunten en de valindicatoren (#6). Controleer op afwezigheid van slijtage, insnijdingen,
rafels, begin van breuken, roestsporen of verkleuring en controleer of markeringen (identificatie en/
of houdbaarheidsdatum) leesbaar zijn. Controleer of de gespen schoon zijn, in goede staat verkeren
en goed werken.
GEBRUIK
- Controleer tijdens het gebruik regelmatig de afstel- en bevestigingsonderdelen van het harnas
26