4 Installatie
De installatie mag uitsluitend door een ge-
kwalificeerde vakman worden uitgevoerd!
4.1 Opstelling
De versterker kan vrij worden opgesteld of in
een rack voor apparatuur met een breedte
van 482 mm worden ingebouwd . In elk geval
moet de lucht door alle ventilatieopeningen
kunnen stromen, om voldoende ventilatie van
de versterker te verzekeren .
4.1.1 De montage in een rack
Schroef de twee meegeleverde montagepro-
fielen (1) op de apparaatzijden vast . Voor de
montage in een rack zijn 2 rackeenheden
(voor model PA-924) of 3 rackeenheden (voor
model PA-948) nodig . Om te voorkomen dat
het rack topzwaar wordt, dient de versterker
in het onderste gedeelte van het rack gemon-
teerd te worden . De montageprofielen alleen
zijn niet voldoende voor een veilige bevesti-
ging . Het apparaat moet links en rechts ook
door rails of onderaan door een bodemplaat
ondersteund worden .
De lucht die door versterker wordt af-
gegeven, moet uit het rack kunnen worden
afgevoerd . Anders hoopt de warmte zich op
in het rack, waardoor niet enkel de verster-
ker maar ook andere apparaten in het rack
kunnen worden beschadigd . Bij een onvol-
doende warmteafvoer moet u in het rack een
ventilator plaatsen .
4.2 Aansluitingen en instellingen
WAARSCHUWING Tijdens het gebruik staan
de luidsprekerklemmen
(15) onder een levens-
gevaarlijke spanning tot
100 V . Alle aansluitingen
mogen pas worden aan-
gesloten, als de geluidsin-
stallatie is uitgeschakeld!
4.2.1 Luidsprekers
U kunt ofwel 100 V-luidsprekers (of 70 V- of
50 V-luidsprekers) of laagohmige luidsprekers
aansluiten . De luidsprekertypes mogen niet
gemengd worden aangesloten .
Gebruik afhankelijk van het luidsprekertype
de overeenkomstige klemmen SPEAKER
OUTPUT (15):
− 100 V-luidsprekers op "100V" en "COM"
aansluiten:
☞
Afb . 3
(70 V-luidsprekers op "70V" en "COM",
50 V-luidsprekers op "50V" en "COM":
☞
Afb . 4 of 5)
De versterker mag met max. 240 W RMS
(PA-924) of max. 480 W RMS (PA-948)
door de luidsprekers worden belast .
− Sluit laagohmige luidsprekers op "4 Ω" en
"COM" aan . De totale impedantie van de
luidsprekers moet ten minste 4 Ω bedragen .
De afbeeldingen 6 tot 9 tonen verschillende
manieren om de minimale impedantie van
4 Ω te realiseren . Er zijn nog echter andere
mogelijkheden .
Let bij de aansluiting op de correcte polariteit .
De klem COM is de negatieve pool .
Om makkelijker te werken, kunt u de klem-
menstrook uit zijn stekkerverbinding trekken .
4.2.2 Geluidsbronnen voor de
kanalen 1 – 4
Elk kanaal 1 tot 4 beschikt over een XLR-bus
(21) voor het aansluiten van een microfoon of
een monogeluidsbron met lijnsignaalniveau
(bv . mono-uitgang van een mengpaneel) .
De bus is gebalanceerd bedraad, maar kan
via een geschikte adapter ook asymmetrisch
worden aangesloten, bv . via de audiokabel
MCA-158 (Cinch XLR) van MONACOR .
Pas met de regelaar GAIN (22) van het ka-
naal de ingangsgevoeligheid aan het uitgangs-
niveau van de geluidsbron aan: bij aanslui-
ting van een microfoon draait u naar rechts
open, bij aansluiting van een apparaat met
lijnniveau draait u naar links terug . Corrigeer
eventueel de regelaarpositie na de ingebruik-
name: als de mengregelaar (5) van het kanaal
voor het instellen van het gewenste volume
erg ver moet worden teruggedraaid (geluid te
luid of vervormd) of opengedraaid (geluid te
stil), draait u de regelaar GAIN overeenkom-
stig terug of open .
Fantoomvoeding
Om voor een kanaal de fantoomvoeding van
48 V in te schakelen (bv . bij aansluiting van
een condensatormicrofoon), stelt u de bijbe-
horende schakelaar PH .PWR (20) in op "ON" .
Bij ingeschakelde fantoomvoeding brandt de
led +48 V (19) .
LET OP!
1 . Bedien de schakelaar alleen bij uitgescha-
kelde versterker (schakelploppen) .
2 . Schakel de fantoomvoeding alleen in,
wanneer een geluidsbron met fantoom-
voeding is aangesloten . Geluidsbronnen
die niet geschikt zijn voor fantoomvoe-
ding (bv . microfoon met ongebalanceerde
uitgang), kunnen erdoor worden bescha-
digd .
4.2.3 Geluidsbronnen voor het AUX-kanaal
Er zijn vier ingangen (23) beschikbaar voor
de aansluiting van stereogeluidsbronnen met
lijnsignaalniveau (bv . tuner, cd /mp3-speler,
pc) . Met de overeenkomstige toets (2) op de
voorzijde wordt tijdens het gebruik een van
de ingangen voor het AUX-kanaal geselec-
teerd .
Sluit de apparaten telkens aan op een
paar cinch-jacks L / R . In de versterker worden
de signalen van de beide stereokanalen tot
een monosignaal gemengd .
4.2.4 Voorrangschakeling
Met de DIP-schakelaars 1 tot 4 (12) kunt u
elk individueel kanaal 1 tot 4 voorrang geven
ten opzichte van het AUX-kanaal (schakelaar-
stand "ON") . Het volume van het AUX-kanaal
wordt sterk gedempt, als op een voorrangs-
kanaal een signaal (bv . een aankondiging via
een microfoon) aanwezig is .
4.2.5 Drukknop voor gongactivering
Via een aangesloten drukknop kan de gong
worden geactiveerd . Sluit de drukknop aan
op de klemmen CHIME REMOTE (16) .
Gong instellen
Na de ingebruikname met de schakelaar
CHIME (11) stelt u het gongtype in ("2T" =
gongsignaal met 2 tonen, "4T" = gongsig-
naal met 4 tonen) en met de regelaar CHIME
VOLUME (13) het volume van het gongsig-
naal .
4.2.6 Apparaat voor de klankbewerking
Via de cinch-jacks PRE OUT en AMP IN (25)
kunt u een toestel om klank te bewerken
(bv . equalizer, effectenapparaat) aansluiten:
Het mengsignaal wordt via PRE OUT uitge-
voerd, door het apparaat voor klankbewer-
king geleid en via AMP IN naar de versterker
gestuurd .
1) Verwijder de jumper die de jacks PRE OUT
en AMP IN verbindt .
2) Sluit de ingang van het aan te sluiten ap-
paraat aan op de uitgang PRE OUT .
3) Sluit de uitgang van het aan te sluiten ap-
paraat aan op de ingang AMP IN .
Aanwijzing: Bij verwijderen van het aangesloten
apparaat mag u niet vergeten om PRE OUT en
AMP IN via de jumper met elkaar te verbinden .
Anders wordt de signaalstroom onderbroken .
4.2.7 Extra versterker en opnameapparaat
De XLR-uitgang MIX OUT (14) kan voor het
aansluiten van een extra versterker (of een
ander nageschakeld audioapparaat) worden
gebruikt . Verbind de uitgang met een geba-
lanceerd bedrade lijnniveau-ingang .
Voor het aansluiten van een geluidsopna-
meapparaat is de uitgang REC (24) geschikt .
Voor het aansluiten van een stereoapparaat
zijn twee jacks L / R beschikbaar . Omdat de
versterker monostabiel werkt, zijn de signalen
op beide bussen identiek .
Het uitgangssignaal van MIX OUT en REC
wordt niet beïnvloed door de instelling van
de regelaar MASTER (8) .
4.2.8 Netvoeding en noodvoeding
1) Als de versterker in geval van een stroom-
onderbreking moet blijven werken, ver-
bindt u de schroefklemmen DC INPUT (10)
met een noodvoeding (⎓ 24 V), bv . met de
noodvoeding PA-24ESP van MONACOR .
Aanwijzingen:
1 . Als er ⎓ 24 V aanwezig is op de klemmen DC
INPUT, dan is de versterker ook in gebruik,
als de in- / uitschakelaar POWER (9) op "Uit"
staat . Als de noodvoeding samen met de
netvoeding is aangesloten, kunt u door be-
diening van de in- / uitschakelaar omschakelen
tussen nood- en netstroom .
2 . Bij noodvoedingbedrijf geeft de versterker
een kleiner vermogen af dan bij netvoeding-
bedrijf .
2) Ten slotte verbindt u het meegeleverde
netsnoer eerst met de jack (17) en plugt
u de stekker ervan in een stopcontact
(230 V/ 50 Hz) .
17