OBJ_BUCH-1956-002.book Page 84 Monday, July 1, 2013 11:28 AM
84 | Nederlands
Als het onderste segment van de oplaadindicatie g knippert,
kunnen nog slechts enkele metingen plaatsvinden. Laad de
accu op.
Knippert het kader rond de segmenten van de acculaadtoe-
standsindicatie g, dan zijn er geen metingen meer mogelijk.
Het meetgereedschap is nog slechts korte tijd bruikbaar (bijv.
om gegevens in de meetwaardelijst te controleren, bereke-
ningen uit te voeren enz.). Laad de accu op.
Het opladen begint zodra de netstekker van het oplaadappa-
raat in het stopcontact en de oplaadstekker 23 in de aanslui-
ting 15 wordt gestoken.
De oplaadindicatie g geeft de voortgang tijdens het opladen
aan. Tijdens het opladen knipperen de segmenten na elkaar.
Als alle segmenten van de oplaadindicatie g worden weerge-
geven, is de accu volledig opgeladen.
Als het oplaadapparaat langdurig niet wordt gebruikt, dient u
de verbinding met het stroomnet te verbreken.
Bijkomend kan de accu ook aan een USB-poort opgeladen
worden. Sluit hiervoor het meetgereedschap met de micro-
USB-kabel op een USB-poort aan. In het USB-bedrijf (laadbe-
drijf, gegevensoverdracht) kan het tot een duidelijk verlengde
laadduur n komen.
Het meetgereedschap kan tijdens het laden niet zelfstandig
gebruikt worden. Het gebruik is alleen in combinatie met een
USB-verbinding en de beschikbare software mogelijk.
Bluetooth® wordt tijdens het laden uitgeschakeld. Bestaande
verbindingen met andere apparaten worden onderbroken.
Hierbij kunnen gegevens verloren gaan.
Bescherm het oplaadapparaat tegen water en vocht.
Aanwijzingen voor de optimale omgang met de accu in het
meetgereedschap
Bewaar het meetgereedschap alleen in het toegestane tem-
peratuurbereik, zie „Technische gegevens". Laat het meetge-
reedschap bijv. in de zomer niet in de auto liggen.
Een duidelijk kortere gebruiksduur na het opladen duidt erop
dat de accu versleten is en moet worden vervangen.
Neem de voorschriften ten aanzien van de afvalverwijdering
in acht.
Gebruik
Ingebruikneming
Laat het ingeschakelde meetgereedschap niet onbe-
heerd achter en schakel het meetgereedschap na ge-
bruik uit. Andere personen kunnen door de laserstraal
verblind worden.
Bescherm het meetgereedschap tegen vocht en fel
zonlicht.
Stel het meetgereedschap niet bloot aan extreme tem-
peraturen of temperatuurschommelingen. Laat het bij-
voorbeeld niet lange tijd in de auto liggen. Laat het meetge-
reedschap bij grote temperatuurschommelingen eerst op
de juiste temperatuur komen voordat u het in gebruik
neemt. Bij extreme temperaturen of temperatuurschom-
melingen kan de nauwkeurigheid van het meetgereed-
schap nadelig worden beïnvloed.
2 609 141 026 | (1.7.13)
Voorkom heftige schokken of vallen van het meetge-
reedschap. Laat na sterke externe inwerkingen op het
meetgereedschap voordat u de werkzaamheden voortzet
altijd een nauwkeurigheidscontrole uitvoeren (zie „Nauw-
keurigheidscontrole en kalibratie van de hellingmeting" en
„Nauwkeurigheidscontrole van de afstandsmeting",
pagina 89).
In- en uitschakelen
Als u het meetgereedschap wilt inschakelen, heeft u de vol-
gende mogelijkheden:
– Druk op de aan/uittoets 4: het meetgereedschap wordt in-
geschakeld en bevindt zich in de functie lengtemeting. De
laser wordt niet ingeschakeld.
– Indrukken van de meettoets 2: meetgereedschap en laser
worden ingeschakeld. Het meetgereedschap bevindt zich
in de functie lengtemeting. Als het meetgereedschap in de
meetrail 27 is geplaatst, is de functie hellingmeting geacti-
veerd.
Richt de laserstraal niet op personen of dieren en kijk
zelf niet in de laserstraal, ook niet vanaf een grote af-
stand.
Voor het uitschakelen van het meetgereedschap drukt u lang
op de aan/uittoets 4.
Wordt ca. 5 minuten lang op geen enkele toets aan het meet-
gereedschap gedrukt, dan schakelt het meetgereedschap
voor het ontzien van de batterijen/accu's automatisch uit.
Wordt in de modus „hellingsmeting" de hoek ca. 5 min. lang
niet gewijzigd, dan schakelt het meetgereedschap voor het
ontzien van de batterijen/accu's automatisch uit.
Bij de automatische uitschakeling blijven alle opgeslagen
waarden bewaard.
Meten
Na inschakeling door indrukken van de toets meten 2 bevindt
het meetgereedschap zich altijd in de functie lengtemeting, of
in de functie hellingmeting als het meetgereedschap in de
meetrail 27 is geplaatst. Andere meetfuncties kunt u instellen
door op de bijbehorende functietoets te drukken (zie „Meet-
functies", pagina 85).
Als referentievlak voor de meting is na het inschakelen de ach-
terkant van het meetgereedschap gekozen. Door op de toets
Referentievlak 10 te drukken, kunt u het referentievlak wijzi-
gen (zie „Referentievlak kiezen", pagina 85).
Plaats het meetgereedschap met het gekozen referentievlak
tegen het gewenste startpunt van de meting (bijv. tegen een
muur).
Druk voor het inschakelen van de laserstraal kort op de toets
Meten 2.
Richt de laserstraal niet op personen of dieren en kijk
zelf niet in de laserstraal, ook niet vanaf een grote af-
stand.
Richt de laserstraal op het doeloppervlak. Druk opnieuw kort
op de toets meten 2 om de meting te starten.
Als de laserstraal permanent is ingeschakeld, begint de me-
ting reeds nadat de meettoets de eerste keer wordt ingedrukt
2. In de functie duurmeting start de meting onmiddellijk bij
het inschakelen van de functie.
Bosch Power Tools