3.4) Signaleringen en programmering van de F210S
Op de ontvanger van de fotocel zijn twee ledlampjes "DL1" en "DL2" en een jumper "JP1" aangebracht die gebruikt worden
voor de functionerings- en programmeersignaleringen.
12
4) Eindtest
Elke afzonderlijke component van het automatisme vereist
een specifieke eindtest. Voor de eindtest van "F210S" dient
u de volgende reeks handelingen te verrichten:
!
Op sommige punten zijn er controles vereist waar-
bij de poort in beweging is; aangezien de automatise-
ring dan niet voldoende VEILIG ZOU KUNNEN ZIJN,
dient u de grootste oplettendheid te betrachten bij het
verrichten van deze controles.
1. Controleer dat alle voorschriften uit deze handleiding en
met name die uit de hoofdstukken 1 "Aanbevelingen" en
3 "Installatie" nauwgezet in acht zijn genomen.
2. Haal de spanning van de installatie waarop de fotocel
F210S is aangesloten.
Als er geen enkele contactlijst op F210S is aangesloten,
gaat u vanaf punt 7 verder met de controles
3. Haal de contactinrichting van de klemmetjes van de RX
en meet met een ohmeter de waarde van de weerstand
van deze inrichting; controleer of de waarde tussen
7700Ω en 8700Ω (nominaal 8200Ω) ligt.
4. Druk op de contactlijst om die te activeren en meet
opnieuw de waarde van de weerstand; controleer of de
waarde lager dan 500Ω is.
5. Bij gebruik van het S-contact (met de weerstand serieel)
dat parallel op de contactlijst is aangesloten om te voor-
komen dat er een omkering plaatsvindt nadat de lijst in
werking is getreden (zie hfdst.3.3.1), dient u na te gaan of
de seriële weerstand op het contact tussen de 7700Ω en
8700Ω (nominaal 8200Ω) ligt.
6. Activeer het S-contact en controleer of de totale weer-
stand tussen de 3850Ω en 4300Ω (nominaal 4100Ω) ligt.
7. Sluit de contactlijst weer op de klemmetjes van de ont-
vanger aan.
8. Zorg ervoor dat er geen enkel obstakel tussen de zender
en de ontvanger is en zet de motor of de besturingseen-
heid die de installatie aanstuurt, onder spanning.
Zodra de fotocel ingeschakeld wordt, vindt er een zelfdi-
agnosering plaats, wat aangegeven wordt doordat DL1
snel gaat knipperen; daarna start de communicatie met
de motor of besturingseenheid (dit wordt gesignaleerd
DL1 (CONTACTLIJST)
Ledlampje voor signalering van de staat van de contactlijst (Zie tabel 1)
DL2 (FOTOCEL)
Ledlampje voor signalering sterkte van het van de zender ontvangen infrarood signaal (zie
tabel 1)
JP1 (PROGRAMMERING)
Gebruikt voor het programmeren van e richting van inwerkingtreding van de fotocel
Omdat de fotocel in werking treedt in de richting naar beneden, kunt u met de standen
van JP1 de draairichting van de motor die overeenkomt met de daling, programmeren
(zie stap 11 in het hoofdstuk "4 Eindtest"). Na programmering hiervan wordt ook de rich-
ting van activering van de afstandsbedieningen toegekend: toets 1 of ▲ laat de deur
omhoog gaan, toets 2 of ■ laat hem stoppen, toets 3 of ▼ laat hem dalen.
doordat DL1 en DL2 om de beurt knipperen); deze fase
duurt gewoonlijk enkele ogenblikken, maar dat kan
oplopen tot ten hoogste 1 minuut.
9. Als de communicatie correct verloopt, mag het ledlampje
DL1 (CONTACTLIJST) niet branden en moet het ledlam-
pje DL2 (FOTOCEL) knipperen. Indien niet het geval is,
dient u tabel 1 te raadplegen voor de staat van functione-
ring van de fotocel F210S en eventuele aanwijzingen over
hoe te handelen.
10. Zo nodig kunt de uitlijning verbeteren door de lenzen op
de TX en de RX te richten, zoals u kunt zien op afbeel-
ding 7. Volg de signalering van het ledlampjeDL2: hoe
kleiner de snelheid is, hoe beter de uitlijning; optimale
afstelling is er wanneer het ledlampje met ten hoogste 1
knippering per seconde knippert.
11. Om te controleren of de optische obstakeldetectie-inrich-
ting van de fotocel F210S goed werkt en met name of er
geen interferentie met andere inrichtingen zijn, haalt u er
een cilinder met een doorsnede van 5cm op de optische
as langs, eerst in de buurt van de zender TX, daarna bij
de ontvanger RX en tenslotte in het midden tussen die
twee (zie afbeelding 13). Hierbij controleert u of de inrich-
ting tijdens de sluitmanoeuvre het obstakel vindt en de
bewegingsrichting naar omhoog omkeert. Als dat in
tegengestelde richting gebeurt, zet u de jumper JP1 in de
andere stand en herhaalt u de test.
13
54