Condensatoren ter compensatie van de vermogensfactor zijn niet
toegestaan tussen de softstarter en de motor, omdat dit stroompieken
kan veroorzaken, die kunnen leiden tot schade aan de thyristors in de
softstarter. Als u zulke condensatoren gebruikt, moeten deze worden
aangesloten aan de voedende kant van de softstarter.
3.
Sluit de stuurspanningstoevoer aan op kabelklem 1 en 2.
4.
Sluit kabelklem 22 aan op de functionele aarding.
De aarding is geen aardsluitingsbeveiliging maar een functionele
aarding. De massakabel dient zo kort mogelijk te zijn. Maximumlengte:
0,5 m. De massakabel moet worden aangesloten op de montageplaat,
die ook geaard dient te zijn.
Kijk naar het diagram en sluit de start- en stopcircuits aan: aansluiting
5.
13, 14, 18, 19 en 20/21, met de interne aansluiting van 24 V DC.
Bij gebruik van interne 24 V DC (kabelklem 20 of 21) moeten
kabelklem 18 en 19 op elkaar worden aangesloten.
Kabelklem 15, 16 en 17 zijn programmeerbare ingangen voor
doeleinden zoals resetten, langzaam vooruit, langzaam achteruit,
stilstandrem, en dergelijke.
Zie voor het gebruik van externe voeding 1SFC132081M0201 -
Softstarters Type PSTX30...PSTX1250
Gebruik uitsluitend 24 V DC wanneer u kabelklem 13, 14, 15, 16 en 17
aansluit. Een andere spanning kan de softstarter beschadigen en de
garantie doen vervallen.
6.
Sluit kabelklem 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 aan voor gebruik van de
signaaluitgangsrelais. Dit zijn potentieel vrije contacten voor maximaal
250 V AC, 1,5 A AC-15 en 30 V DC, 5 A DC-12.
7.
Controleer of de bedrijfsspanning en de stuurspanning
overeenstemmen met de softstarterwaarden.
8.
Schakel de stuurspanning in op kabelklem 1 en 2.
120 Softstarters Type PSTX30...PSTX1250 Gebruikershandleiding korte vorm 1SFC132082M9901
08
09
10
11