5.1.3
Instelling van de draairichting
Nadat de pomp gestart is, dient u de controleren of draairichting correct is (de draairichting wordt over
het algemeen aangegeven door een pijl op het pompkarkas). Om de pomp te laten starten en de
draairichting te controleren, hoeft u alleen maar een gebruiker te openen.
Vanuit hetzelfde menu RC (MODE SET – "menu installateur") drukt u op MODE en bladert u door de
menu's tot aan RT. In deze condities kunt u met de toetsen + en - de draairichting van de motor
omkeren. De functie is ook actief bij ingeschakelde motor.
In het geval dat het niet mogelijk is de draairichting van de motor te observeren, gaat u als volgt te werk:
Methode voor het observeren van de rotatiefrequentie
-
Ga naar de parameter RT zoals hierboven beschreven.
-
Open een gebruiker en observeer de frequentie die verschijnt in de statusbalk onder aan de pagina, regel de
gebruiker zodanig dat u een werkfrequentie verkrijgt die lager is dan de nominale frequentie van de pomp FN.
-
Zonder de afgenomen vloeistofhoeveelheid te veranderen, de parameter RT door op + of - te drukken en
opnieuw de frequentie FR observeren.
-
De correcte waarde voor parameter RT is die waarvoor, bij gelijke afgenomen vloeistofhoeveelheid, de laagste
frequentie FR vereist wordt.
5.1.4
Instelling van de setpoint druk
Vanuit het hoofdmenu houdt u de toetsen MODE en SET tegelijk ingedrukt tot "SP" in het display
verschijnt. In deze condities kunt u met behulp van de toetsen "+" en "-" de waarde van de gewenste
druk respectievelijk verhogen of verlagen.
Het regelbereik (range) is afhankelijk van de gebruikte sensor.
Druk op SET om terug te keren naar de hoofdpagina.
5.1.5
Installatie met stromingsensor
Vanuit het menu Installateur(hetzelfde menu dat gebruikt wordt voor het instellen van RC RT en FN)
bladert u door de parameters met MODE tot u bij FI komt.
Om met stromingsensor te werken, stelt u FI in op 1. Ga met MODE naar de volgende parameter FD
(diameter van de leiding) en stel de diameter (in inch) in van de leiding waarop de stromingsensor
gemonteerd is.
Druk op SET om terug te keren naar de hoofdpagina.
5.1.6
Installatie zonder stromingsensor
Vanuit het menu Installateur(hetzelfde menu dat gebruikt wordt voor het instellen van RC RT en FN)
bladert u door de parameters met MODE tot u bij FI komt. Om zonder de stromingsensor te werken,
stelt u FI in op 0 (standaardwaarde)
Zonder de stromingsensor zijn er 2 modaliteiten voor detectie van de stroming, die allebei worden
ingesteld via parameter FZ in het menu installateur.
Automatisch (zelflering): het systeem detecteert de stroming op autonome wijze en past
automatisch de regeling hieraan aan. Om deze werkingsmodus te gebruiken, stelt u FZ in op 0.
Modaliteit met minimumfrequentie: in deze modaliteit wordt de uitschakelfrequentie ingesteld op
nulstroming. Om deze modaliteit te gebruiken, gaat u naar de parameter FZ, sluit u de
persleiding langzaam af (zodat er geen overdruk ontstaat) en kijkt u bij welke frequentiewaarde
de inverter stabiliseert. Stel FZ in op deze waarde + 2.
Bijvoorbeeld: als de inverter stabiliseert op 35Hz, stelt u FZ in op 37.
Een te lage waarde van FZ kan onherstelbare schade aan de pomp toebrengen, omdat de
inverter in dit geval de pompen nooit zal stoppen.
Een te hoge waarde van FZ kan ertoe leiden dat de pomp ook uitschakelt wanneer er stroming
aanwezig is.
NEDERLANDS
427