INSTALLATIE VOORSCHRIFT
Installatie van de geveldoorvoer met telesco-
pische inlaatpijp (fig. 3)
Breng het muurrooster met de daaraan gemonteerde
inlaatpijphelft van buitenaf in de gemaakte muuropening
met "Top" naar boven bij het plaatsen van het muur-
rooster. Schuif de andere helft van de inlaatpijp door de
montageplaat (2) en zorg daarbij dat de ingelaste beves-
tigingsbeugels (5) op de horizontale hartlijn liggen (zie
de merktekens in de montageplaat) en om de omgezette
montageplaatrand haken.
Breng de afdichtring (3) en de muurring (4) aan om de
inlaatpijp helft (Zie de figuur voor de juiste volgorde).
Neem het geheel en schuif de inlaatpijp helft van binnenuit
door de gemaakte muuropening in het reeds aangebrachte
inlaatpijp deel. Zorg daarbij dat de twee trekstangen (6)
door de bevestigingsbeugels (5) steken. De montageplaat
aandrukken tot tegen de wand. Breng de moeren aan op
de trekstangen (6) en zet deze tegen de bevestigingsbeu-
gels (5) handvast.
Bevestiging van de montageplaat (fig. 3)
Let op: stel de montageplaat (2) waterpas, zorg ervoor dat
de inlaatpijp naar buiten toe afloopt (1cm op 1 m) en dat
het muurrooster recht tegen de buitenmuur ligt. Eventueel
condenswater zal dan nooit in het toestel kunnen lopen.
• Draai de moeren op de trekstangen vast.
• Zaag of knip de trekstangen af zodat deze niet buiten de
bevestigingsbeugels (5) uitsteken.
• Boor het gat voor de plug / keilmoer (7).
• Breng de plug / keilmoer aan in de muur.
• Bevestig de montageplaat m.b.v. de schroef / bout (8),
incl. sluitring (9).
Installatie aan een wand van brandbaar
materiaal (fig. 2)
Wanneer het toestel aan een wand van brandbaar
fig. 4
materiaal wordt geïnstalleerd dient de wanddoorvoer als
volgt te worden uitgevoerd.
• Maak ter plaatse van de doorvoering een vierkante open-
ing in de wand ( 280mm).
• Bij samendrukbare wanden de ruimte rondom goed opvul-
len zodat de wand niet kan worden ingedrukt.
• De bout / schroef (8) (fig. 3) vervangen door b.v. een
houtdraadbout.
• Plaats aan de kamerzijde tussen de montageplaat (2) en de
wand stralingsplaat 14.
• Bevestig aan de buitenzijde van de wand m.b.v.
4 schroeven (16) siluminplaat 15.
De stralingsplaat 14 en siluminplaat 15 zijn samen verpakt
en te bestellen bij uw leverancier. De montage van de
muurdoorvoer is verder zoals hiervoor beschreven.
N.B. Voor de berekening van de lengte van de in- en uit-
laatpijp dient ook de dikte van siluminplaat 15 te worden
meegeteld.
Installatie van het binnenwerk (fig. 4)
Schuif de op lengte gemaakte uitlaatpijp in de rooster-
opening. Schuif de twee siliconen rubber tulen (verpakt bij
het glaswolkoord) over de bouten (10) en in de gaten van
de achterplaat.
Neem het binnenwerk en zet deze met de onderrand op
de twee steunen van de montageplaat. Houd het binnen-
werk in evenwicht en schuif de uitlaatpijp een klein stukje
in de uitlaatopening van het binnenwerk ter ondersteuning.
Schuif nu het binnenwerk tegen de montageplaat en zorg
er daarbij voor dat de omgezette montageplaatrand in de
inlaatbus op de achterzijde van het binnenwerk valt en de
bouten (10) door de beugels (11) steken. Moeren en sluit-
ringen op de bouten (10) aanbrengen en vast aandraaien
tot tegen de aanslag. Daarna de draadstang (12) in de
beugel (13) schuiven. Moer met sluitring op de draadstang
(12) aanbrengen en aandraaien tot het binnenwerk parallel
met de wand staat.
N.B. Wanneer gemakkelijk toegankelijk, b.v. op de begane
grond, kan de uitlaatpijp ook van buitenaf worden aange-
bracht nadat de roosterbinnenplaat en de korf zijn gede-
monteerd.
Aansluiting van de gastoevoer
De aansluiting is 3/8" BSP binnendraad. Indien de toevoer-
leiding door de achterplaat het toestel binnenkomt moet
men het plaatje uitdrukken. Gebruik in de toevoerleiding
een gekeurde aansluitkraan met koppeling (voor Belgie
moet deze B.G.V. gekeurd zijn). De aansluitkraan met kop-
peling dient buiten de mantel te worden geplaatst. Verder
geldt:
• Ontlucht de toevoerleiding voordat het toestel wordt
vastgekoppeld.
• De bedieningskraan mag niet verdraaid worden bij het
aansluiten aan de gastoevoerleiding.
• Vermijd spanningen op de bedieningskraan en leidingen.
• Controleer de aansluitingen op gasdichtheid.
4