Verplaats het wielmeetinstrument naar de rechter
wielvelg. Plaats het meetinstrument opnieuw op een
geschikte stabiele hoogte en horizontaal met behulp
van de waterpas.
Pas de verticale hoek van de spiegel aan tot de
gereflecteerde laser gelijk is met de schaal op de
lasereenheid. Controleer of het meetinstrument
nog steeds in contact is met de velg en nog steeds
horizontaal is.
Zet het wielmeetinstrument, na het noteren van uw resultaat, om te bevestigen dat de lasereenheid niet is
bewogen na stap 1f, terug op de linker wielvelg, weer op een geschikte hoogte en gelijk ten opzichte van
de waterpas. Pas de verticale hoek van de spiegel aan zodat de laser weer gelijk is met de schaal op de
lasereenheid. Controleer of het meetinstrument nog steeds in contact is met de velg en nog steeds horizontaal
is. Controleer of de laser nog steeds op de nullijn staat voor het linker wiel. Wanneer hij niet op nul staat, negeer
het resultaat dan en voer de volledige controleprocedure opnieuw uit. Als hij nog steeds op nul staat, kunt u erop
Ten slotte
tweede sporingscontrole uit te voeren waarbij de wielen 180˚ (een halve slag) worden gedraaid
Fase 2
vertrouwen dat uw resultaat nauwkeurig is.
Als compensatie voor een mogelijke velguitloop (verbogen wielen) is het noodzakelijk een
en vergelijk beide resultaten zoals aangegeven in het volgende vak.
(zijaanzicht)
Resultaat
Het hoekverschil tussen de wielen wordt nu getoond door
de laserstip op de schaal.
Noteer uw resultaat als + voor sporing / - voor uitspoor.
– 41 –