frame (Afb. E, 10) aan de container van het heteluchtkanon met behulp van de
schroeven (Afb. E, 11) en moeren (Afb. E, 12). Zet via de openingen in de het
onderste frame een as (Afb. E, 13), zet de wielen op de as (Afb. E, 14),
sluitringen (Afb. E, 15) en beveilig met de pennen (Afb. E, 16). Zet de kappen
op de wielen (Afb. E, 17).
Vullen van de brandstoftank.
Als
brandstof
mag
enkel
dieselolie
omstandigheden mogen vluchtige brandstoffen, zoals benzine of verdunners,
worden gebruikt. Het is ook verboden om verontreinigde brandstof of overwerkte
motorolie te gebruiken. In geval van contact van brandstof met de huid, reinig
de vuile plaatsen onmiddellijk met water en zeep en spoel vervolgens met water.
- Alvorens de brandstoftank te vullen, controleer of het toestel van de voeding
is ontkoppeld.
- Observeer de brandstoftank op eventuele lekkage tijdens het vullen. In geval
lekkage wordt vastgesteld is het verboden om het toestel te gebruiken. Laat het
toestel herstellen door een bevoegde technische dienst.
- De vulopening voor brandstof bevindt zich achteraan het verwarmingstoestel
(Tek. D,1). Tijdens het vullen van de tank met brandstof observeer de
brandstofmeter (Tek. D,2).
- Binnen het gebouw mogen geen grote hoeveelheden brandstof te worden
opgeslagen, niet meer dan voor 1 volledige opvuling.
- De brandstoftanks moeten zich ten minste op 8 meter afstand van de
verwarmingstoestel bevinden, met uitzondering van de integrale tank als
onderdeel van het verwarmingstoestel.
- De opslagplaats voor brandstof dient te worden beheerd overeenkomstig met
de geldende voorschriften betreffende brandbeveiliging en arbeidsveiligheid.
Eventueel gemorste brandstof dient door middel van een droge vod of een
aanbevolen reiniger te worden gereinigd. In geval lekkage wordt veastgesteld,
veroorzaakt bijvoorbeeld door lekken in de tank of in de draden dan is het
verboden om de tank te gebruiken. In dit geval neem onmiddellijk contact op
met de bevoegde technische dienst.
7. Aansluiting aan het netwerk
Alvorens het toestel aan de voeding aan te sluiten, controleer of de
voeginsspanning overeenkomstig is met de waarde op het gegevensplaatje.
De installatie van stroomvoorziening dient overeenkomstig met de algemene
vereisten betreffende elektrische installaties te worden uitgevoerd en dient aan
de richtlijnen van de veiligheidsvoorschriften te voldoen. De parameters van de
minimale doorsnede van het netsnoer en de nominale waarde van de zekering
afhankelijk van het vermogen van het toestel worden in de tabel hieronder
weergegeven:
Het vermogen van
De minimale
het toestel
leidingdiameter
[W]
<700
De installatie dient door een bevoegde elektricien te worden uitgevoerd. In geval
dat er gebruik wordt gemaakt van verlengsnoeren, zorg ervoor dat de
aderdoorsnede niet kleiner is dan de vereiste (zie tabel). Plaats de elektrische
kabel zodanig dat hij tijdens de werking van het toestel niet doorgesneden wordt.
Het is verboden om beschadigde verlengsnoeren te gebruiken. Voer periodieke
controles van de technische staat van het voedingssnoer uit. Aan het
voedingssnoer niet trekken. Sluit het toestel aan een geaard stopcontact
beveiligd met aardlekschakelaar. Indien de voedingskabel beschadigd is,
wegens veligheidsoverwegingen moet hij door een geauthoriseerde technische
dienst worden vervangen. Vervanging van de stekker of de voedingskabel moet
altijd door de geauthoriseerde technische dienst worden uitgevoerd.
8. Inschakelen van het toestel
Alvorens het toestel in te schakelen dienen de
handelingen beschreven in deel „Voorbereiding tot de
werkzaamheden" alleszins te worden uitgevoerd".
Plaats het verwarmingstoestel op een vlakke oppervlakte zodanig, dat de
warme luchtstroom niet rechtstreeks gericht is op licht ontvlambare materialen,
mensen of dieren. Laat vrij ruimte tussen het verwarmingstoestel en de
verschillende objecten op de werkplek, minimum 3 m van de uitlaatopening van
warme lucht, minimum 2 m van de luchtinlaatopening, minimum 2 m van het
plafond (Tek A). Besteed bijzondere aandacht aan gordijnen, doeken of andere
materialen die onder invloed van warme lucht vuur kunnen vatten.
Inschakelen van het verwarmingstoestel
Stel de netwerkschakelaar(Tek. B/C, 3) in positie „I" in. Stel de gewenste
temperatuur in (Tek. B/C, 1). Indien de op de draaiknop ingestelde temperatuur
hoger is dan de temperatuur aangegeven op het weergavescherm van huidige
temperatuur (Tek. B/C, 2), dan zal het verwarmingstoestel zich vanzelf
inschakelen
9. Gebruik van het toestel
Bedek
de
verwarming niet of bedek ze niet.
N Blokkeer en bedek nooit de in- en uitlaatopeningen van de kachel. Zorg voor
vrije luchtstroom die goede werking van het apparaat garandeert.
De kachel is uitgerust met het beveiligingssysteem dat het apparaat stopt in
volgende gevallen:
Geen ontsteking of uitdoving. De kachel is voorzien van een opto-elektronisch
element dat de vlam in de verbrandingskamer controleert. Het schakelt de
kachel uit bij uitvallen van de vlam op de brander.
Verlies van netspanning. De kachel schakelt in volgende gevallen uit:
Oververhitting van het apparaat. Bij verhoging van de temperatuur binnen de
kachel veroorzaakt door bv. verstopping van de luchtinlaat, wordt de beveiliging
van de kachel uitgeschakeld.
Wanneer de omgevingstemperatuur boven de ingestelde temperatuur stijgt,
schakelt de kachel automatisch uit en gaat in standby-modus. Wanneer de
worden
gebruikt.
Onder
De minimale waarde
van de zekerheid type
[mm2]
C [A]
0,75
6
inlaat-
en
uitlaatopeningen
omgevingstemperatuur onder de ingestelde temperatuur daalt, schakelt de
kachel automatisch in!
Kachel uitzetten.
Om de kachel uit te zetten, stel de schakelaar in "0" stand (Afb. B, pos. 3) Koppel
daarna de stekker uit het stopcontact. Na het uitschakelen van het apparaat
voordat het zonder toezicht wordt achtergelaten, controleer of de vlam binnen
volledig is gedoofd.
geen
10. Actuele onderhoudsactiviteiten
Herstelingen dienen uitsluitend door gekwalificeerde deskundigen van de
technische dienst aanbevolen door de producent te worden uitgevoerd. Ten
minste 1 keer per jaar is de uitvoering van een technisch onderhoud
aanbevolen, uitgevoerd door een geauthoriseerde service, bij voorkeur voor het
einde van elk stookseizoen.
Reiniging van het toestel
Het toestel dient regelmatig te worden gereinigd. In het bijzonder dienen
eventuele verontreinigingen te worden gereinigd die tijdens het vullen van de
tank ontstaan en waaraan gemakkelijk stof en zich kunnen hechten. Gebruik
een zachte vod om te reinigen. Droge verontreinigingen mogen met behulp van
de stofzuiger worden verwijderd. Het is verboden om agressieve detergenten,
chemische reinigingsmiddelen, verdunners, of andere middelen die het
oppervlak van het toestel kunnen beschadigen, te gebruiken.
Lediging, reiniging van de brandstoftank.
Tijdens het gebruik van het verwarmingstoestel zullen zich verontreiniging en
vocht verzamelen waardoor het water in de brandstoftank zal condenseren. Als
de tank moet leeg worden gemaakt of gereinigd worden dienen de wielen van
het toestel op een kleine verhoging te worden geplaatst. Plaats een bak onder
het toestel. Draai de brandstofstop, die zich onderaan het toestel bevindt, los
(Tek. G,1). Zodra de brandstof afgetapt en gereinigd is, sluit de brandstofstop.
Nadat de tank is leeggemaakt, spoel de tank met een kleine hoeveelheid van
verse brandstof. De bovenvermelde werkzaamheden dienen periodiek te
worden uitgevoerd elke 150-200 werkuren of indien wordt vastgesteld dat de
werkparameters van het toestel zakken.
Luchtfilter
Het luchtfilter (spons) dient elke 50 werkuren of in geval wordt vastgesteld dat
het toestel vuil of verstopt is, te worden gereinigd. Om het filter te reinigen, neem
de achterste hoes af (Tek. F, 1) en neem het sponsfilter eruit (Tek.F, 3), in warm
water spoelen, nauwkeurig afdrogen en opnieuw monteren. Hiervoor dient de
plastic hoed van de compressor niet te worden losgedraaid (Tek. F, 2). Vervang
het filter aan de zijde van hoge druk elke 100 werkuren.
Draai de motorkap los (Tek. F, 2) neem het filter eruit (Tek. F, 4) en vervang het
door een nieuwe. Voer de montage in omgekeerde volgorde uit.
Opslag, transport, verzending
Het verwarmingstoestel dient in een droge, stofvrije ruimte beveiligd tegen vocht
in temperatuur (5-20)°C, ver van woningen en buiten het bereik van kinderen,
te worden opgeslagen. De brandstoftank dient voor de periode van opslag van
brandstof te worden geledigd en van verontreinigingen te worden gereinigd. De
ruimte moet vrij zijn van stof en dampen die metalen onderdelen kunnen
corroderen. Het is verboden om het toestel in ruimtes met voedingsartikelen op
te slagen. Het verwarmingstoestel is uitgerust met wielen zodat het gemakkelijk
in verwarmde ruimtes kan worden verplaatst. Alvorens het toestel naar de de
bevoegde technische dienst ter herstelling te vervoeren, dient de brandstoftank
te worden geledigd! Overeenkomstig met de geldende voorschriften betreffende
vervoer van vloeibare brandstof dienen bijzondere veiligheidsmaatregelen in
acht te worden genomen tijdens het transport.
11. Reserveonderdelen en accessoires
Neem contact op met de Dedra-Exim servicedienst om reserveonderdelen en
accessoires te kopen. De contactgegevens bevinden zich op bladzijde 1 van de
instructie. Bij bestelling van de onderdelen gelieve het nummer van de PARTIJ
op het typeplaatsje opgeven. Gelieve het beschadigde onderdeel beschrijven
en de indicatieve termijn van de aankoop van het apparaat opgeven. In de
garantieperiode worden de reparaties onder de condities als opgegeven in de
Garantiekaart uitgevoerd. Het defecte product voor de reparatie naar de
aankooppunt inleveren (de verkoper is verplicht om het product te aanvaarden)
of naar de Servicedienst van DEDRA-EXIM. Gelieve de door Importeur
opgestelde Garantiekaart meeleveren. Zonder dit document wordt de reparatie
beschouwd als buiten de garantieperiode. Na afgelopen garantieperiode wordt
de reparatie door Centraal Servicedienst uitgevoerd. Het defecte product wordt
naar het Service gestuurd (vervoerkosten op rekening van de gebruiker).
12. Zelf problemen oplossen
van
de
Probleem
Het toestel wil
niet starten
De motor werkt,
maar er is geen
ontsteking
Het toestel dooft,
op
Het onderhoud mag enkel met een ontkoppelde
gasfles worden gevoerd.
Alvorens te beginnen de problemen zelf op te lossen,
ontkoppel eerst het toestel van de voeding.
Oorzaak
Oplossing
Voedingskabel is niet
Sluit de kabel aan.
aangesloten.
Geen spanning in de
Controleer
voeding.
netwerkspanning
Schakelaar
is
Laat het toestel herstellen.
beschadigd.
Brandstoftank
is
Brandstoftank van brandstof
leeg.
voorzien.
Ontstekingssysteem
Laat het toestel herstellen.
is beschadigd
Te
laag
Brandstoftank van brandstof
het
brandstofniveau in de
voorzien.
brandstoftank
de
27