Voorbereidingen en in bedrijf nemen van de VACUÜMKAMER / VACUÜMBALG met
VACUÜMPOMP
• Stel de gewenste onderdruk in op de drukaflaat-/reguleerklep (8):
– Plaats de VACUÜMKAMER (2) / VACUÜMBALG (2) op de te testen membranen en druk deze aan.
– Tijdens de testfase kunt u via de stelmoer (10) op de drukaflaat-/reguleerklep (8) de onderdruk (max. 0,5 bar)
instellen. Daartoe moet u de stelmoer (10) met de richting van de klok mee naar onderen toe wegdraaien. (Afb. F)
– Hebt u de gewenste waarde ingesteld? Dan moet u de stelmoer (10) van de drukaflaat-/reguleerklep (8)
met de behulp van de contramoer (11) (sleutelwijdte 10) borgen. Tijdens bedrijf moet de stelmoer (10) altijd
met behulp van de contramoer (11) geborgd zijn. (Afb. G)
– Hef de onderdruk op door de drukaflaat-/reguleerklep (8) te bedienen (afb. K).
Afb. F
Dichtheidtest met behulp van de VACUÜMKAMER / VACUÜMBALG en VACUÜMPOMP
• De zone van de lasnaad moet droog en vrij van verontreinigingen zijn. Vuildeeltjes kunnen een negatieve invloed
hebben op de dichtheidtest.
• U moet de naadzone, die u op dichtheid wilt testen, voorafgaand aan de test insmeren of inspuiten van een
blaasvormende vloeistof (bijvoorbeeld zeeploog). Vergewis u ervan dat de vloeistof geen ontoelaatbare negatieve
invloed heeft op de lasnaad en op het gelaste product.
• Positioneer de VACUÜMKAMER (2) / VACUÜMBALG (2) over de lasnaad die u wilt testen.
• Plaats de VACUÜMKAMER (2) / VACUÜMBALG (2) zodanig en druk hem zo aan dat de te testen lasnaad
ongeveer in het midden langs de hartlijn van de VACUÜMKAMER (2) / VACUÜMBALG (2) ligt (afb. H). Plaats
de VACUÜMKAMER (2) / VACUÜMBALG (2) steeds opnieuw als u grotere naadlengten moet testen. Bij het
verplaatsen van de VACUÜMKAMER (2) / VACUÜMBALG (2) is sprake van een overlapping van het testgebied.
• Om een onderdruk te kunnen genereren moet u de VACUÜMKAMER (2) / VACUÜMBALG (2) via beide handgre-
pen (4) op de testpositie drukken. (Afb. I)
De manometer (6) toont de onderdruk. De onderdruk mag de waarde van 0,5 bar nimmer
onderschrijden. Het negeren van die limiet kan tot implosie leiden.
• Testen van de lasnaad op ondichtheden.
• De naad geldt als dicht als de onderdruk zich vlot opbouwt, gedurende de testperiode constant blijft, en geen
blazen bij de naad ontstaan.
• Hef de onderdruk op door de drukaflaat-/reguleerklep (8) te bedienen. (Afb. K)
• Markeer eventuele ondichte plekken en herstel die.
Afb. H
11
10
Afb. G
Afb. I
Afb. K
43