Aansluiten van het apparaat (afb. 1)
Verbind de rode accuklem (5) met de positieve (+) pool van de accu.
Verbind de zwarte accuklem (4) met de negatieve (+) pool van de accu.
Voer daarna een zelftest van het apparaat uit.
Tuimelschakelaar (2) naar voren (+) drukken. De LED (1) moet nu rood branden.
Tuimelschakelaar naar achter (-) drukken. De LED moet nu groen branden.
Het apparaat is nu klaar voor gebruik.
Brandt de LED niet, druk dan op de resetknop (6) en de zelftest opnieuw uitvoeren.
Polariteitscontrole (afb. 2)
Raakt de testpen een positieve spanning, brandt de LED rood.
Raakt de testpen een negatieve spanning, brandt de LED groen.
Is er geen spanningspotentieel, brandt de LED niet
Doorgangsmeting (afb. 3)
22
Om een component (relais, kabel, schakelaar, apparatuur) te testen, moet deze elektrisch zijn gescheiden van het boordnet.
Test nu de component met de negatieve hulpklem (3) en de testpen.
De doorgang wordt door een groene LED bevestigd.
Functietest van uitgebouwde elektrische componenten. (afb. 4)
Wordt de spanningstester gebruikt in combinatie met een hulpmassakabel, kan spanning worden gegeven aan componenten en
kan de functie worden getest. Sluit de negatieve hulpkabel aan op de negatieve aansluiting van de te testen component.
Plaats de testpen op de positieve aansluiting van de component. De LED gaat groen branden en geeft „Doorgang" van de
component. Tuimelschakelaar naar voren (+) drukken. De component wordt aangestuurd en de LED gaat rood branden.
Dooft de groene LED of wordt de overbelastingsbeveiliging geactiveerd, is het apparaat overbelast.
Dit kan de volgende oorzaken hebben:
•
Het contact is een direct massacontact of heeft een negatieve spanning.
•
De component is kortgesloten.
•
Bij de component gaat het om een componenten met een hoge belasting (bijv. startmotor)
Is de overbelastingsbeveiliging geactiveerd, reset deze dan door het bedienen van de resetschakelaar.