NL
Aanpassing van het sproeien
Met de sproeikop van het pistool kunt u het spuitoppervlak en de breedte van het spuitmateriaal aanpassen. Het sproeipatroon
kan worden aangepast door het draaien van de luchtsproeiers. Verticaal geplaatste sproeikoppen produceren een horizontaal
sproeipatroon, terwijl horizontale sproeikoppen een verticaal sproeipatroon (IV) produceren. De breedte van de straal wordt inge-
steld met een aparte hendel in een van de twee standen (V), geïllustreerd door het symbool van een smalle of brede straal met
coatingmateriaal. Plaats de instelelementen niet op een andere plaats dan in de handleiding beschreven.
LET OP! Druk niet op de trekker van het spuitpistool tijdens het afstellen van de luchtsproeiers.
Sproeihoeveelheidsinstelling voor het coatingmateriaal (VI)
Achter de trigger/schakelaar bevindt zich een bedieningsknop die de beweging van de trekker beperkt. Hoe dieper de trekker
wordt ingedrukt, hoe meer spuitmateriaal er uit de spuitmond van het spuitpistool komt. Door de knop met de klok mee te draaien
neemt de hoeveelheid coatingmateriaal toe, tegen de klok in neemt de hoeveelheid af. De trekker is voorzien van een merkteken
om de aanpassing te vergemakkelijken.
Inschakelen en uitschakelen
Vul de tank met het coatingmateriaal volgens de hierboven beschreven procedure.
Controleer of de spanning op het typeplaatje overeenkomt met de netspanning.
Zorg ervoor dat de trekker van het pistool niet wordt ingedrukt.
Steek de stekker van het netsnoer in het stopcontact.
Zet het apparaat aan met de schakelaar, richt het pistool op een veilige plaats en druk op de trekker. Pas de hoeveelheid spuit-
materiaal aan, indien nodig, volgens de afstellingsprocedure.
Het pistool wordt uitgeschakeld door de trekker niet meer in te drukken.
Schilderen
Het wordt aanbevolen om eerst wat coatingmateriaal op een testoppervlak te spuiten. Dit voorkomt schade aan het werkgebied.
Zorg ervoor dat alle niet te verven oppervlakken goed afgedekt zijn. Zorg ervoor dat het te bedekken oppervlak schoon, droog,
ontvet en stofvrij is.
Houd het apparaat rechtop, zodat de sproeieruitlaat zich op ongeveer 20 cm van het te besproeien oppervlak bevindt.
Beweeg het spuitpistool zijwaarts of op en neer zodat het altijd op een constante afstand van het te spuiten oppervlak staat (VII).
Begin met het verplaatsen van het pistool en haal dan pas de trekker over. Laat de druk op de trekker los voordat de beweging
van het pistool wordt voltooid (VIII). Het verplaatsen van het spuitpistool met een constante beweging, het veranderen van het
tempo of het stoppen van het spuitpistool tijdens het spuiten zal resulteren in een ongelijke verdeling van het coatingmateriaal.
Vermijd het horizontaal en verticaal kantelen van het pistool (IX). Dit resulteert in een ongelijke verdeling van het coatingmateriaal.
Breng meerdere dunne lagen coatingmateriaal aan in plaats van één dikke laag. Voordat u de volgende laag aanbrengt, laat u de
vorige licht drogen, volg de instructies die bij het spuitmiddel zijn geleverd.
REINIGING EN ONDERHOUD
Waarschuwing! Niet gebruiken voor het reinigen en onderhouden van brandbare materialen.
Onmiddellijk na het spuiten van het coatingmateriaal de verftank losdraaien en de binnen- en buitenkant van de aanzuigleiding
reinigen met behulp van een voor het coatingmateriaal ontworpen verdunner. Vul vervolgens de tank met de voor het coating-
materiaal bestemde verdunner en begin met het spuiten op het testoppervlak. Stop met sproeien wanneer schone verdunner uit
de sproeier komt.
Stop het sproeien, haal de stekker uit het stopcontact, verwijder vervolgens de tank, maak de rest van de verdunner leeg en
droog deze. Demonteer het mondstuk en de aandrijving en controleer de toestand van de afdichtingen (X). Ze kunnen gesmeerd
worden met een dun laagje siliconenvet of technische vaseline. Schroef de bevestigingsmoer van de spuitmond los en reinig alle
componenten (XI) grondig met een zachte doek en verdunner voor het coatingmateriaal. Demonteer de aanzuigleiding en con-
troleer of er eventueel nog coatingmateriaal is achtergebleven, maak indien nodig schoon met een zachte borstel met kunststof
haren. Controleer de toestand van de tankafdichting en het luchtmembraan. Verwijder het diafragma (XII) en reinig het met een
in de voor het coatingmateriaal bestemde verdunner gedrenkte doek. Dompel het membraan niet onder in verdunner, omdat het
beschadigd kan raken.
Draai de schroef los waarmee de achterkant van de behuizing is bevestigd en verwijder deze en het sponsfi lter eronder (XIII).
Reinig het fi lter met een stroom perslucht van maximaal 0,3 MPa. Als het fi lter na het reinigen nog steeds vuil is, vervang het dan
door een nieuw fi lter. Na het reinigen van het fi lter, monteert u het fi lter en het achterste gedeelte van de behuizing op zijn plaats.
Gebruik het spuitpistool niet zonder fi lter, omdat dit het spuitpistool kan beschadigen.
Door het spuitpistool schoon te laten, droogt het coatingmateriaal in het product uit. Dit kan leiden tot onomkeerbare schade aan
het toestel.
Reinig de buitenste delen van het product met een zachte, vochtige doek en veeg ze vervolgens droog.
Let op! Het is verboden om het spuitpistool te reinigen door er een straal op te richten of het onder te dompelen in water, verdunner of
andere vloeistof. Het is verboden om scherpe voorwerpen en/of schurende reinigingsmiddelen te gebruiken om de pistolen te reinigen.
O O R S P R O N K E L I J K E
I N S T R U C T I E S
68