7. Bediening
Plaats het apparaat op een vlakke ondergrond.
Steek de netstekker in een geschikt stopcontact.
U kunt het apparaat bedienen met de bedieningstoetsen op het appa-
raat of met de bijbehorende afstandsbediening. De bedieningstoetsen
op de afstandsbediening zijn gelijk aan de bedieningstoetsen op het ap-
paraat. Hiermee voert u dezelfde functies uit als de functies die hierbo-
ven zijn beschreven.
7.1. Apparaat inschakelen
Druk op de toets
de ventilator in te schakelen.
7.2. Snelheid instellen
Druk op de toets
tussen de snelheden te schakelen.
Het controlelampje wisselt tussen de verschillende snelheden.
De volgende snelheden zijn mogelijk:
– Low = lage snelheid
– Mid = gemiddelde snelheid
– High = hoge snelheid
7.3. Bedrijfsmodus instellen
Druk op de toets
bedrijfsmodi.
Het controlelampje wisselt tussen de verschillende bedrijfsmodi.
De volgende bedrijfsmodi zijn mogelijk:
– Normaal
– Natuurlijk
– Slaap
In de modus Normaal brandt er geen controlelampje.
80
APPARAAT INSCHAKELEN/SNELHEID INSTELLEN om
APPARAAT INSCHAKELEN/SNELHEID INSTELLEN om
BEDRIJFSMODUS INSTELLEN om te wisselen tussen de