7 PLAATSING
• De afmetingen van het ruimtebeslag van het apparaat en de
positie van de aansluitingen worden aangegeven in het in-
stallatieschema aan het begin van deze handleiding.
• Het apparaat kan afzonderlijk of in combinatie met andere
apparaten van dezelfde serie worden geïnstalleerd.
• Het apparaat is niet geschikt voor inbouw.
• Stel het apparaat op met een ruimte van minstens 20 cm tot
de wanden eromheen.Deze afstand mag kleiner zijn als de
wanden onbrandbaar zijn, of beschermd zijn door een ther-
mische isolatie.
• Zet het apparaat waterpas met de stelpootjes
7.1 MONTAGE VAN HET APPARAAT OP EEN BASIS, IN
BRUGOPSTELLING, VRIJHANGEND
Volg de instructies die worden gegeven bij het gebruikte type
ondersteuning.
7.2 BEVESTIGING VAN HET APPARAAT AAN DE VLOER
Zet afzonderlijk geïnstalleerde apparaten met een breedte van
40 cm vast aan de vloer. Gebruik de speciale pootjes met lens.
7.3 VERBINDING VAN APPARATEN
• Demonteer de bedieningspanelen ( A ).
• Zet de apparaten tegen elkaar en zet hen waterpas zodat de
werkbladen ( C ) op elkaar aansluiten.
• Bevestig de apparaten op de punten (B) en (D) met de (bijge-
leverde) schroeven.
• Draai de 2 voorste bouten (E) los, draai het plaatje (F) tot de
bout van het apparaat ernaast wordt vastgemaakt.
• Blokkeer de bouten (E).
8 DAMPAFVOERSYSTEEM
Maak de dampafvoer afhankelijk van het 'type' apparaat.Het
'type' staat vermeld op de typeplaat van het apparaat.
8.1 APPARATUUR TYPE 'A1'
• Plaats apparatuur van het type 'A1' onder een afzuigkap om
ervoor te zorgen dat rook en dampen die tijdens de voedsel-
bereiding ontstaan worden afgevoerd.
8.2 APPARATUUR TYPE 'B21'
• Plaats apparatuur van het type 'B21' onder een afzuigkap.
8.3 APPARATUUR TYPE 'B11'
• Monteer boven apparatuur van het type 'B11' een geschikt
rookkanaal, dat kan worden besteld bij de fabrikant van de
apparatuur. Volg de bij het rookkanaal geleverde montage-
instructies op.
• Verbind een buis met een diameter van 150/155 mm, be-
stand tegen een temperatuur van 300°C, met het rookkanaal.
• Leid deze naar buiten of naar een schoorsteen waarvan u
zeker weet dat hij goed functioneert. De buis mag niet langer
zijn dan 3 meter.
9 AANSLUITINGEN
De positie en de afmeting van de aansluitingen worden vermeld
in het installatieschema aan het begin van deze handleiding.
9.1 VERBINDING MET DE GASLEIDING
Controleer of het apparaat geschikt is voor het type gas waar-
mee het zal worden gevoed. Controleer wat er wordt aange-
geven op de labels op de verpakking en op het apparaat.Pas
het apparaat indien nodig aan het gebruikte type gas aan. Volg
4
de instructies in de paragraaf 'Aanpassing aan een ander type
gas' verderop in deze handleiding op.
Op top-apparaten is ook een aansluiting aan de achterkant be-
schikbaar. Schroef de aanwezige dop los en draai hem hele-
maal vast op de aansluiting aan de voorkant.
• Installeer bovenstrooms van het apparaat, op een gemakke-
lijk te bereiken plaats, een kraan om het gas snel te kunnen
afsluiten.
• Gebruik geen aansluitleidingen met een kleinere diameter
dan die van de gasaansluiting van het apparaat.
• Controleer na de aansluiting of er geen lekken zijn op de ver-
bindingspunten.
9.2 AANSLUITING OP HET ELEKTRICITEITSNET
Controleer of het apparaat geschikt is om te werken met de
spanning en de frequentie waarmee het zal worden gevoed.
Controleer dit aan de hand van de gegevens van het type-
plaatje van het apparaat.
Als het symbool
is gebruikt, betekent dit het volgende:
LET OP GEVAARLIJKE SPANNING.
• Installeer vóór het apparaat, op een gemakkelijk toeganke-
lijke plek, een meerpolige scheidingsschakelaar met een
geschikt vermogen die een volledige scheiding van het vo-
edingsnet garandeert, met een afstand tussen de contacten
die een complete loskoppeling mogelijk maakt in de condities
van de overspanningscategorie III, in overeenstemming met
de installatieregels. De maximaal toelaatbare lekstroom is
1mA/kW.
• Gebruik voor de aansluiting een rubberen lexibele kabel
met oliebestendige kabelmantel van het type H05RN-F of
H07RN-F. Zie voor de doorsnede van de kabel de tabel met
de technische gegevens.
• Sluit de voedingskabel aan op het klemmenbord, zoals aan-
gegeven in het schakelschema dat bij het apparaat geleverd
is.
• Zet de voedingskabel vast met de kabelklem.
• Bescherm de voedingskabel buiten het apparaat met een
buis van metaal of hard plastic.
• Als de voedingskabel beschadigd is, moet deze door de fa-
brikant of door een erkend technisch servicecentrum worden
vervangen of in elk geval door een persoon met een verge-
lijkbare kwaliicatie, zodat elk risico wordt vermeden.
9.3 AARDING EN EQUIPOTENTIAALVERBINDING
Verbind elektrische apparaten met een deugdelijke aardingslei-
ding. Sluit de aardgeleider aan op de klem met het symbo-
ol
dat naast het ingangsklemmenbord van de lijn zit.
Verbind de metalen structuur van het elektrische apparaat met
een equipotentiaalverbinding. Sluit de geleider aan op de klem
met het symbool
die op de buitenkant van de bodem zit.
• Dit symbool duidt erop dat het apparaat moet worden opge-
nomen in een potentiaalvereffeningssysteem dat volgens de
voorschriften van de geldende normen is aangesloten.
9.4 AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
Voed het apparaat met drinkwater.
• Installeer bovenstrooms van het apparaat, op een gemakke-
lijk te bereiken plaats, een mechanisch ilter en een afslu-
itkraan.
• Tap eventuele ijzerdeeltjes af uit de aansluitleidingen alvo-
rens het ilter en het apparaat te verbinden.