met water wordt gespoeld en dan op een later tijdstip volledig wordt gereinigd. Maak uw
apparaat niet schoon met een schuursponsje, aceton, alcohol, etc.
• Gebruik de zeef (D) met de nodige voorzichtigheid. Een verkeerd gebruik kan schade
veroorzaken. Vervang uw zeef zodra slijtage of schade wordt waargenomen.
• Maak de motoreenheid schoon met een vochtige doek.
WAT TE DOEN ALS UW APPARAAT NIET WERKT
Problemen
Het apparaat werkt niet.
Het apparaat geeft een geur
of wat rook af, het voelt
zeer heet aan of het maakt
een ongewoon geluid.
Het sap stroomt niet zoals
het hoort.
Als u een ander probleem ervaart of u hebt een vraag, neem contact op met de Hulplijn
die aan het einde van deze gebruiksaanwijzing is vermeld.
ELEKTRISCHE OF ELEKTRONISCHE PRODUCTEN AAN HET
EINDE VAN HUN LEVENSDUUR
Bescherm het milieu!
Uw apparaat bevat waardevolle materialen die herwonnen of gerecycled kunnen worden.
Breng het naar een lokaal inzamelpunt.
Oorzaken
De stekker zit niet in het
stopcontact of de schakelaar
is niet ingesteld op "1"
of "2".
Het deksel (C) is niet juist
vergrendeld.
Het apparaat is oververhit
en de beveiliging is
geactiveerd.
De zeef (D) is niet juist
aangebracht.
De hoeveelheid te verwerken
voedsel is te groot.
De sapopvangbak (E) is niet
juist aangebracht.
De zeef (D) is verstopt.
Oplossingen
Steek de stekker in een
stopcontact met de gepaste
spanning. Schakel het
apparaat in.
Controleer of het deksel
(C) juist is aangebracht en
vergrendeld.
Draai de regelknop (I)
naar 0, haal de stekker uit
het stopcontact, laat het
apparaat afkoelen en schakel
het opnieuw in.
Controleer of de zeef (D)
juist is aangebracht.
Laat het apparaat afkoelen
en verwijder een hoeveelheid
voedsel.
Controleer of de sapopvangbak
(E) juist is aangebracht.
Maak de zeef (D) en het deksel
(C) schoon. Leeg vervolgens het
pulpreservoir (G).
NL
21